13 No. 507. Aan Zijne Excellentie den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel te 's Gravenhage. Onze Kamer had de eer te ontvangen Uw schrijven d.d 14 November 1914, No. 14951, afdeeling Handel, en nam met belangstelling kennis van de daarin vervatte beschou wingen. Ter voldoening aan den door Uwe Excellentie te kennen gegeven wensch, hebben wij de eer het navolgende als onze zienswijze nopens de gestelde 3 vragen mede te deelen. I. Het komt ons in 't belang der beide contracteerende partijen gewenscht voor, den contractant, die zich tot leve ring verplicht heeft, c.q. toe te staan de overmacht, res pectievelijk de zeer bezwarende mogelijkheid tot levering, op zeer snelle en weinig kostbare wijze rechtens te doen vaststellen, en daarna verbonden gevolgen te doen intreden. II. Naar ons oordeel verdient het aanbeveling, den rech ter te machtigen al dan niet de ontbinding der overeen komst volgens door hem te stellen bepalingen uit te spre ken, doch hem tevens bevoegd te verklaren, inplaats van de overeenkomst te ontbinden, haar zelfstandig zoodanig te wijzigen, dat naleving der nieuwe wederzijdsche verplich tingen ook in de huidige omstandigheden zal kunnen ge schieden, in beide gevallen al naar gelang hij, met het oog op het belang van beide partijen, de regeling het meest billijk zal achten. III. Ook met betrekking tot de hierbij gestelde vraag schijnt ons de rechter de aangewezen man om in den strijd tusschen contractanten uitspraak te doen. Aan hem zij het te beslissen, of inderdaad de aannemer niet of zeer moei lijk aan zijne verplichtingen zal kunnen voldoen, wegens

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1914 | | pagina 731