25 inderdaad in een weinig ongunstiger toestand komen dan voorheen. Uit de doorsnede A. B. op de met rood gemerkte teekening A toch blijkt, dat de aangrenzende gevel van het ketelhuis 3 30 M. hoog is, dat is ruim 1 M. hoogier dan de schutting, die vroeger ter plaatse stond. Evenwel blijft de toevoer van licht en lucht voldoende. Er bestaat geen enkele aanleiding de ge vraagde uitzondering te weigeren, vooral niet, waar deze op zoodanige voorwaarden kan worden verleend, dat ketelhuis en schoorsteen op 16 Augustus 1916 geheel moeten zijn opgeruimd. 6°. De aanvraagster is huurster van het geheele open terrein van het perceel Middenlaan No. 90, voor welks bebouwing ter breedte van 4/10 gedeelte toe stemming wordt gevraagd. De voorwaarden: ,,dat geene verandering mag worden gebracht in de grenzen van het perceel"' is wel gebruikelijk, doch bij de onderhavige aanvrage volstrekt niet noodzakelijk. Neemt men al aan, dat de hjuurster een gedeelte van het overblijvend open terrein aan een ander af zou staan (wat gelet op de omstandigheden reeds ondenk baar is) en door eene schutting zou afscheiden, welk nadeel zou de omgeving hierv'an ondervinden Het aldus afgescheiden terrein zou immers toch niet zonder 's Raads toestemming mogen worden bebouwd Het is regel om eene uitzondering op het verbod van art. 14 der bouwverordening aan den eigenaar van het perceel te verleenen, al werd daarvan om reden van practischen aard een enkele maal afgeweken, bijv.: bij het verzoek van C. A. van Dongen, huurder van perceel Nieuwe Dieststraat No. 5 (Raadsbesluit van 24 Mei 1912). Ook hier is er reden om de huurster van het terrein in het gebruik daarvan niet afhankelijk temaken van den eigenaar.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1915 | | pagina 282