b. dat de gevel van het ketelhuis, grenzende aan
den gang der woningen Middenlaan Nos. 80. 82, 84.
86 en 88 geene grootere hoogte mag hebben dan 3:30
M., gemeten uit de bestrating van dien gang.
Nergens is geschreven, dat eene uitzondering niet
aan de huurster van eenig terrein zou kunnen worden
verleend; men heelt wèl slechts de vraag te stellen of
de toepassing en naleving der voorwaarden, die men
nuttig en noodig acht. mogelijk is.
De eenige vraag, die hier kan rijzen is m. i., of de
gemeente de macht heeft om na het verstrijken van den
termijn ©ener voor beperkten tijd verleende uitzondering'
bij nalatigheid van de huurster het ketelhuis met
schoorsteen te doen verdwijnen.
Deze macht is verzekerd bij art. 46 der Woningwet.
Aangezien de toevoer van licht en lucht tol het
perceel zelf niet wordt geschaad en tot de omgeving
slechts van zeer tijdelijken aard id, geef ik UEAb. in
overweging den Raad te adviseeren de gevraagde uit
zondering toe te staan op de volgende voorwaarden:
a. dat deze uitzondering is van tijdelijken aard en
het ketelhuis en de schoorsteen uiterlijk 16 Augustus
1916 tot aan den begane» grond moet zijn afgebroken.
Cr. dat de bebouwing overigens geheel moet zijn
overeenkomstig de overgelegde teekening.
.Ten slot.e mag ik niet nalaten te wijizen op het on
redelijke oordeel der Gezondheidscommissie in deze
aangelegenheid.
In haar advies, strekkende om afwijzend te beschikken,
zegt zij om te staven sub. 5e.
„Dat de woningen gelegen in den gang naast het
perceel in een ongunstigen toestand zijn gekomen en
bij inwilliging van het verzoek zullen blijven".
Tn haar advies betreffende de aanvrage der firma