Dat niet geregeld de hand wordt gehouden aan de ver plichting opgelegd bij art. 12, wat betreft de mededeeling van verleenden onderstand aan hen, die na kennisgeving van niet gesteund te worden, later in steun worden opge nomen, bleek ons een enkele maal, terwijl wat de mededeeling der veranderingen betreft ten opzichte van steun en toestand der ondersteunden ook nog menigmaal te wenschen overliet. Eerst dan wanneer de besturen van alle weldadigheids instellingen ten volle zullen beseffen dat de kennis hiervan voor den Armenraad onmisbaar is, en zij alzoo, die daarin nog nalatig zijn gebleven, de andere zullen volgen in het geregeld verstrekken der noodige gegevens betreffende ver leenden steun enz., als ook van de daarin plaats hebbende veranderingen, zal de Armenraad behoorlijk kunnen beant woorden aan. het door den wetgever beoogde doel. Geen zaken voorgekomen zijnde, die aanleiding gaven tot het dienen van raad (art. 56, le lid, sub 5°) zoomin aan autoriteiten als aan besturen van instellingen van weldadig heid heeft zulks ook niet plaats gehad. Wel kwam het eenige malen voor dat door besturen van weldadigheids instellingen het gevoelen van den Armenraad werd gevraagd over zaken van minder ingrijpenden aard, aan welke ver zoeken steeds bereidwillig gevolg is gegeven, doch waarvan de mededeeling in dit verslag omdat zij niet het alge meen raakten achterwege zijn gelaten. Bij elke zich daartoe voordoende gelegenheid vooral bij de vergaderingen van den Armenraad wordt er steeds op aangedrongen, dat toch vooral door de verschillende instellingen, die huiszittende armen en behoeftigen steunen, zooveel mogelijk voeling met elkaar moet worden gehouden, wijl daardoor alleen kan worden bereikt het oordeelkundig en doelmatig steunen. Pleegt men geen overleg, dan zal het kunnen voorkomen, dat men den eene te ruim, den andere onvoldoende steunt, waardoor men in het eerste geval de hand leent tot het kweeken van armen, instede van te trachten hen op te heffen uit hunnen toestand. In ons vorig verslag vestigden wij reeds de aandacht op het beoogde doel van den wetgever, neergelegd in art. 29

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1915 | | pagina 612