3
Het zal wel geen betoog behoeven dat de nu geldende
spoorwegverbinding van Breda, zoo in de richting Rotter
dam als in de richting Amsterdam via Udenhout, ernstig
te wenschen overlaat, en in de bestaande behoefte slechts
zeer onvoldoende voorziet.
Wij zouden het derhalve zeer op prijs stellen, indien
Uwe Directie konde goedvinden ook in die verbindingen de
zoozeer gewenschte uitbreiding en verbetering aan te brengen
No. 517.
Aan
Hare Majesteit de Koningin
der Nederlanden
te
's-Gravenhage.
Onze Kamer nam met belangstelling kennis van het in
dato 16 Juli 1914 door Burgemeester en Wethouders van
Breda tot Uwe Majesteit gericht verzoek in zake heffing
van vaart- en schutgelden op de rivier De Mark en Dintel.
Waar dit verzoek om met ingang van 2 April 1915 vrij
stelling te verkrijgen van die vaart- en schutgelden >f
althans van vaartgel den wegens het bevaren van de rivier
de Mark vanaf de uitmonding van het in aanleg zijnde
Scheepvaartkanaal naar deze gemeente wordt toegelicht
op eene zoo heldere en deugdelijke wijze, dat eene nadere
motiveering naar het oordeel onzer Kamer overbodig kan
worden geacht, rneenen wij te kunnen volstiaan met eerbiedig
uiting te geven aan onze volkomen instemming met meer
gemeld verzoek.
No. 523.
Aan
Zijne Excellentie den Minister
van Waterstaat
te
s-Gravenhage
In aansluiting bij het schrijven, dat onze Kamer reeds
de eer had aan Uwe Excellentie te doen toekomen tot steun
van het in dato 16 Juli 1914. door burgemeester en wet-