houders te Breda aan Hare Majeste't de Koningin aange
boden eerbiedig verzoek in zake de vrijmaking van de
rivier de Mark en Dintel, veroorloven wij ons alsnog met
het oog op het groote belang der zaak, het navolgende
onder de welwillende aandacht van Uwe Excellentie te
brengen. Wij doen dit aan de hand van cijfers en andere
gegevens, welke wij aantreffen in de Rekening van het
Heemraadschap van De Mark en Dintel over het dienstjaar
1 April 191331 Maart 1914, en van den Staat van Be
grooting van datzelfde Heemraadschap voor den dienst van
1 April 191531 Maart 1916. De bron zal dus door het
Heemraadschap niet worden gewraakt.
De cijfers zijn zeer leerzaam.
Blijkens de Rekening hebben de vaart- en schutgelden
over den dienst 19131914 aan Dintelsas opgebracht een
gezanientlijk bedrag vanf 58466,
terwijl de vaartgelden van de schepen die langs
het Kanaal van Zevenbergen op de Mark komen,
opbrachten te zamen- 5191,
makendei oen totaal aan vaart-en schutgelden van f 63657,
Uit die inkomsten werden bestreden de diverse uitgaven
wegens uitgevoerde werken, maar ook alle jaarwedden kosten
van directie en toezicht enz., welke jaarwedden en kosten
een bedrag bereikten van f 7470,48.
Wat de uitgevoerde werken betreft, hierbij dient aange
merkt, dat uit het rapport der Staatscommissie, betreffende
de Binnenschipperij gebleken is, dat de rivier nog heel wat
te verbeteren valt, wil zij aan redelijke eischen voldoen.
Maar welke uitgaven ook werden gedaan, door de inge
landen, de eerstbelanghebbenden bij de oeverwerken, de be
schoeiingen, de sluiswerken en waterloozing, werd jaar op
jaar niets bijgedragen. Van hen werd geen om
slag geheven.
Op de overgelegde Begrooting van het volgende dienstjaar
zien wij als vermoedelijke ontvangst wel uitgetrokken een
bedrag van f 65000,van vaart- en schutgelden, doch een
post van omslagen vindt men wederom niet.