19
arbeidersstand hier werk gevonden hebben, is het te voorzien,
dat verscheidene ook na den oorlog in Breda zullen blijven
wonen.
Eveneens bestaat de mogelijkheid, dat vele Hollandsche arbei
dersgezinnen, die vroeger in liet buitenland verblijf hielden, om
dezelfde redenen ook na den oorlog hier zullen blijven.
Maar zelfs, indien deze verondèrstelling niet bewaarheid wordt
is met vrij groote zekerheid te voorzien, dat er ook na den
oorlog woningnood zal blijven bestaan
le. omdat de gezinnen bovengenoemd voor een groot deel
hun intrek hebben moeten nemen bij andere arbeiders
gezinnen, zoodat door hun vertrek geen woningen vrij
komen,
2e. omdat eveneens de door huwelijk ontstane nieuwe ge
zinnen voor een deel bij hun ouders of bij andere ge
zinnen zijn gaan inwonen, wegens de onmogelijkheid om
een woning te krijgen,
3e. omdat de Directie van de Staatsspoorwegen haar personeel
met standplaats Breda, dat thans voor een aanzienlijk
deel buiten Breda woont, heeft aangezegd in Breda te
komen wonen, welke maatregel voor een jaar is uitgesteld
met het oog op den woningnood,
4e. omdat onbewoonbaar verklaarde woningen, door gebrek
aan woningen, bewoond moeten blijven en nog vele
slechte woningen aan de beurt van onbewoonbaarver
klaring zullen moeten komen.
Namens Burgemeester en Wethouders werd den 13 Januari
1906, aan den Gemeenteraad het onteigeningsplan aangeboden
tot verbetering van het bouwblok, ingesloten tusschen de Oude
Vest, Keizerstraat en het Nonnen veld.
Dit voorstel was vergezeld van een stratenplan en nadat dit
zoude tot stand zijn gekomen, zouden daarop 44 nieuwe woningen
kunnen worden gesticht.
Eenigszins gewijzigd en uitgebreid werd hiertoe door den Ge
meenteraad op 16 Juni 1906 besloten.
Bij Koninklijk Besluit van 12 December 1906 Nr. 27 werd
de onteigening in liei belang der Volkshuisvesting, conform art. 26
der Woningwet goedgekeurd.
De 16 Januari 1907 werd een post van f 40.121.op de
begrooting gebracht, teneinde deze zaak tot stand te brengen.