van den Minister van Binnenlandsche Zaken, op 1 9 Septem
ber 1914 gericht tot den Inspecteur van het middelbaar
onderwijs in zake de benoeming van een tijdelijk leeraar
aan de hoogere burgerschool te Nijmegen, meende de Com
missie, als adviseerend College, zich op wettelijk standpunt
te moeten plaatsen en, in overeenstemming met de adviezen
van den Inspecteur van het M. O. en den Directeur der
H. B. S., alleen volledig-bevoegden ter benoeming te kunnen
aanbevelen. Immers de Minister schreef:
ft
„Intusschen meen ik niet onopgemerkt te mogen laten,
„dat in het algemeen in de benoeming van onbevoegde do
centen niet kan worden berust, wanneer zich onder de
„gegadigden bevoegde (mannelijke) leeraren bevinden, van
„wie niet vaststaat, dat zij ongeschikt zijn.
„Het feit alleen, dat een bevoegd leeraar weinig of geen
„ervaring heeft, mag geen aanleiding zijn hem bij een meer
„ervaren onbevoegde achter te stellen. U gelieve hiermede
„in het vervolg rekening te houden."
In de gemeenteraadszitting van 3 Juni' werd benoemd de
heer docts II. Doll, tijdelijk leeraar aan het Erasmiaansche
Gymmasium te Rotterdam. Nadat deze, wegens gelijktijdige
benoeming tot leeraar aan het gymnasium te Apeldoorn de
benoeming niet had aangenomen, werd voorgedragen doet9
T. II. Meijer, tijdelijk leeraar aan de hoogere burgerschool
te Breda In de raadszitting van 30 Juni werd buiten de
aanbeveling om benoemd de heer A. P. G. J. van Boeckel,
leeraar aan de Bisschoppelijke kweekschool te Beverwijk,
niet-volledig bevoegd krachtens de artikelen 17 en 27 der
wet op het middelbaar onderwijs, daar hij alleen de akte
middelbaar wiskunde K. I. bezat. Aanvankelijk maakte de Mi
nister van Binnenlandsche Zaken bezwaar tegen de benoeming
Zijne Excellentie gaf in Augustus aan Burgemeester en Wet
houders in overweging aan den gemeenteraad voor te stellen,
de benoeming in te trekken, als in strijd met de wet.
Een voorstel van Burgemeester en Wethouders in dien geest