BIJLAGE G. Breda, 12 Augustus 1918.
No' 802' den
Raad der Gemeente Breda.
De Kamer van Koophandel en Fabrieken te Breda, heeft de eer,
U mede te deelen, zij vernam, dat bij Uwen Raad plannen bestaan
den te maken kademuur aan de Nieuwe Prinsenkade te maken in
twee gedeelten en wel het eerste gedeelte beginnende aan de Zuid
zijde der Nieuwe Prinsenkade.
Uit in onze Kamer in de laatste Vergadering gehouden bespre
kingen en na bestudeering van den toestand ter plaatse komt het
de Kamer voor, dat Handel en Industrie veel meer zouden gebaat
zijn, wanneer het eerste gedeelte van den kademuur werd gebouwd
aan de Noordzijde bij de Gasbrug.
Hier toch bevindt zich een veel breeder terrein, waarop tegelijk
zouden kunnen worden gemaakt loodsen voor berging van goederen
en aansluiting aan de stoomtramlijnen, waarbij aldus het bootver-
keer zeer zou toenemen.
De Kamer meent dat ook niet uit het oog mag worden verloren,
dat Breda door ligging aan vaarwater voor vele goederen is uitge
sloten van spoorwegvervoer, en is het daarom haars inziens gebie
dend noodzakelijk, dat voor die goederen droge loodsen voor op
berging aanwezig zijn, aangezien de toestand voor opslag, zooals hij
thans aan de Zuidzijde der kade bestaat, onvoldoende is, om goe
deren eene behoorlijke beveiliging tegen weder en wind en diefstal
te waarborgen. De Kamer meent, dat bovengenoemde redenen Uwe
aandacht behoeven en dringt daarom aan op uitvoering van haar
in het belang van Handel en Nijverheid gedaan verzoek.
Zij neemt in verband met bovenstaande regelen tevens de ge
legenheid waar, Uwe Raad te verzoeken de door de Kamer destijds
ingediende voorstellen tot verbetering van den haventoestand weder
in behandeling te willen nemen.
De Kamer van Koophandel en Fabrieken voorn.