De Minister stelde echter vast een uitersten datum, waarop
men lid moest zijn, om van bovenstaande bepalingen te kunnen
genieten. Voor verreweg de meeste te Breda bestaande kassen
viel die uiterste datum op 30 November 1919, voor enkele op
1 October 1919. Al degenen die vóór dien datum lid werden
der kas, behoefden den reglementairen wachttijd niet door te
maken, doch kregen direct uitkeering, wanneer zij werkloos
waren of werden. Deze uitkeeringen waren geheel voor reke
ning van het Rijk.
De Minister van Arbeid stelde aan de kasbesturen den eisch,
hunne contributie belangrijk te verhoogeneen verhooging der
uitkeering zou daarmee gepaard gaan. Die verhoogde uitkee
ringen voor werkloozeo die vóór November 1919 reeds regle
mentair rechthebbend lid waren, zouden ingaan bij het inwer
kingtreden der Werkloosheidsnoodwet, op 3 November 1919.
De kasbesturen waren echter niet in staat direct die verhoogde
uitkeeringen te dragen. De Minister stelde daarom een over
gangstijdperk vast, waarin de verhooging der uitkeering als
bijslag op de bestaande uitkeering zou worden gegeven. Dezen
bijslag te doen dragen voor de helft door het Rijk en voor
de helft door de gemeente. Bijvoorbeeld
Een werkloozenkas verleende vóór November 1919 aan hare
leden bij werkloosheid eene uitkeering van f 1.per dag- Die
uitkeering werd na November verhoogd tot f 2.per dag.
Die verhooging van f 1.is bijslag genoemd en wordt door de
gemeente daarvan f 0.50 betaald en f 0.50 door het Rijk.
Ook voor het verleenen van uitkeering aan uitgetrokken leden
trof de Werkloosheidsnoodwet voorzieningen. Uitgetrokken leden
worden genoemd zij die het maximum aantal dagen uitkeering
in een jaar tijds reeds hebben genoten. Kon voor 3 Nov- 1919
een werklooze, van de meeste kassen, maar hoogstens 48 dagen
uitkeering ontvangen, nu werd dit gebracht op 90 dagen, voor
33
Nieuwe leden.
Contributieverhooging en verhoogde uitkeering.
Tydelijken bijslag op uitkeeringen.
Uitgetrokken leden.