Christelijke Metaalbewerkersbond. Het aantal kwam hierdoor op 43. Hiervoor is reeds gezegd, dat de werkloosheid onder de ge organiseerde arbeiders in 1920 grooter was dan in 1919. In 1919 werd uitkeering verstrekt over 6148 dagen, in 1920 is dit gestegen tot 215195 hoewel het aantal inschrijvingen aan de arbeidsbeurs terug liep. Dit wijst op een langdurige werkloosheid van een minder aantal werkloozen. Hierbij doet zich het verschijnsel voor, dat degene die het langst werkloozen blijven, voornamelijk af komstig zijn van fabrieken waar de arbeid door ongeschoolden verricht kan worden en waar de loonen naar de leeftijden der arbeiders zijn geregeld. De ouderen het doet droevig aan hieron der reeds menschen van 40 jaar te moeten rangschikken worden ontslagen en jongeren tegen minder loon in hunne plaats gesteld. Aangezien men hierbij blijft binnen de grenzen van de soms aangegane arbeidsovereenkomst, is daartegen niets te doen. De aldus werkloos geworden ongeschoolde arbeiders, trekken hun maximum aantal dagen uitkeering en blijven werkloos. Slechts sporadisch kan zoo iemand weer werk vinden. Dit verschijnsel doet zich op meer plaatsen voor, niet alleen te Breda. Waar het niet op den weg ligt van den samensteller van dit verslag, de oorzaken der werkloosheid na te speuren, maar te vermelden wat er gedaan is ten opzichte der werkloosheidsver zekering, worde hier volstaan met het aangeven van deze ver schijnselen. Maar omdat het o.i. iets verontrustends heeft, dat mannen van 40 jaar, meestijds huisvaders, uithoofde van hun leeftijd geen werk meer kunnen bekomen, wordt dit feit speciaal hier genoemd. De aldus werkloos geworden fabrieksarbeiders staan dikwijls voor een troosteloos wat nu Voorloopig is er de werkloosheidsverzekering die hen voor een maximum van 90 dagen per jaar uitkeering verschaft. Velen hebben in 1920 dit maximum genoten, vandaar het groot aantal dagen uitkeering bij een betrekkelijk klein aantal werkloozen. Na deze algemeene beschouwingen de volgende bijzonderheden De overgangsbepalingen der werkloosheidsnoodwet eindigden 1 Mei 1920. Van toen af kwamen alle verdere uitkeeringen voor rekening van de kassen zelf. Behalve voor de kassen der tabaks bewerkers, voor wie de overgangstijd verlengd werd tot 12 juni 1920. (Voor de kennis der overgangsbepalingen, leze men het verslag over 1919). Na 12 Juni ontvingen de het maximum aantal dagen uitkeering genoten hebbende tabaksbewerkers, nog tot 17

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1920 | | pagina 386