36
Bijlage B.
24 October 1921.
No. 1163.
Aan
Wijziging Arbeidswet Zijne Exc. den Minister van Arbeid
1919. te 's-Gravenhage.
De Kamers van Koophandel en Fabrieken te Breda,
Dongen, Eindhoven, Helmond, Loon-op-Zand, Ooster
hout, Roosendaal, Tilburg en Waalwijk, gezamenlijk
besproken hebbende op 30 September 1921 te Breda
het voorontwerp van wet tot wijziging der Arbeidswet
1919, hebben de eer', Uwe Excellentie kennis te geven
van den algemeen uitgesproken wensch dier ver
gadering.
Met klem van redenen wenschen de Kamers speciaal
de aandacht van Uwe Excellentie te vestigen op het
algemeen verlangen van alle Kamers, namelijk de moge
lijkheid tot verruiming der werkgelegenheid.
De Kamers zijn eensgezind van oordeel, dat, indien in
de naaste toekomst tot verlenging van den arbeidstijd
geene voldoende gelegenheid geboden wordt, de nood
zakelijk hooge productiekosten, vooral in verband met
de buitenlandsche toestanden, oorzaak zullen zijn dat
in het algemeen de Nederlandsche industrie tot werke
loosheid en ondergang gedoemd zal worden.
Het behoeft wel geen nader betoog dat sedert de
inwerkingtreding der Arbeidswet 1919 uit de praktijk
gebleken is, dat beperking van den arbeidsduur beteekent
belangrijke vermindering van productie per arbeider en
diensvolgens vermeerdering van productiekosten.
Geldt dit voor industrieele ondernemingen en onder
vinden deze daarvan de nadeelige gevolgen, méér wellicht
dan het groote publiek, ook dit wordt, zij het misschien
minder tastbaar, op gevoelige wijze getroffen door de
bedoelde wet. Immers deze wet beperkt niet alleen den
arbeidsduur van hen die in fabrieken of andere werk
plaatsen arbeid verrichten, doch geldt ook voor iederen
werkman en ambtenaar in dienst van den Staat, Provincie
en Gemeente, althans wordt logisch daarop toegepast,
waardoor hoo'gere uitgaven onvermijdelijk zijn en waar
van vermeerdering van belasting het gevolg is.
Al moge nu in het voorontwerp van wet al eenige