37
tegemoetkoming in de verlenging van den arbeidsduur
in het uitzicht worden gesteld waardoor de industrie
eenigszins zal worden gebaat, toch is dit niet voldoende
en voorzien wordt daardoor niet in de bestrijding der
grootere uitgaven ten koste van het algemeen.
Werd voor de uitvoering der Arbeidswet 1919 als
een belangrijk motief voor verkorting van den arbeids
duur aangevoerd het vooruitzicht dat door de verkorting
van den arbeidstijd de arbeider in zijne werkuren meer
intensieven arbeid zou verrichten, gebleken is, dat de
arbeidsprestatie per uur minder geworden is.
Waar nu in het voorontwerp van wet tot wijziging
der Arbeidswet 1919 onder zekere voorwaarden de werk
tijd tot 53 uren kan verlengd worden (althans voor de
textielindustrie) en gezien de nadeelige gevolgen die
een te korte arbeidsduur veroorzaakt, zoowel wat betreft
de duurdere productiekosten als de vermeerdering der
belastingen, meenen onze Kamers Uwe Excellentie met
gepasten aandrang bij de herziening der Arbeidswet
1919 in ernstige overweging te mogen geven, het
daarheen te leiden dat ruimere bevoegdheid tot werken
wordt gegeven en in ieder geval dat zonder zekere
voorwaarden in de gewijzigde Arbeidswet een alge-
meene werktijd van 55 uren per week, mede met het
oog op de Katholieke feestdagen, zal worden toegestaan
althans geen kortere arbeidsdag dan algemeen in het
buitenland mogelijk is.
Als zeer belangrijk punt op onze vergadering behan
deld, wenschen de Kamers Uwe Excellentie nog te
wijzen op eene groote beperking, en wel het collectief
overleg bij overwerk, hetzij met de arbeidersorganisaties
of met de arbeiders in een bepaald bedrijf. Indien in
de wet het collectief overleg zou worden vastgelegd,
hetzij met de arbeidersorganisaties of wel de respec
tievelijke arbeiders, hetgeen vrijwel op hetzelfde zou
neerkomen, dan berust feitelijk de mogelijkheid voor
overwerk uitsluitend bij de arbeiders.
Mag nu daarvan de goede gang van zaken afhankelijk
gesteld worden
Of kan de patroon door zijne arbeiders als het ware
genoodzaakt worden de motieven aan te geven, waarom
hij overwerk dienstig of noodig acht, en waarover
de werknemers meestal niet zullen kunnen oordeelen,