6
„dat naar bescheiden gevoelen van het Bestuur de som hem
„wel wat te gering voorkomt om tot de verdeeling daarvan
„onder een 25-tal instellingen over te gaan.
„Redenen waarom voormeld bestuur zich tot Uwe Excellentie
„wendt met het verzoek de goedkeuring bedoeld in art. 18
„van genoemd Koninklijk Besluit wel te willen verleenen
„totdat de gelden het door Uwe Excellentie te bepalen bedrag
„zullen hebben bereikt".
Hierop ontvingen wij van Zijne Excellentie den Minister van
Binnenlandsche Zaken, bij besluit van 18 November 1915,
No. 13853 Afd. V. A., bericht, dat de gevraagde goedkeuring
wordt verleend, met bepaling dat tot de verdeeling der gelden
zal behooren te worden overgegaan, zoodra deze met de gekweekte
rente een bedrag van f 2000,— zullen hebben bereikt.
Op 10 Juli 1922 werd door ons ontvangen een schrijven van
B. en W. "van Breda, berichtende, dat op een aannemingssom,
wegens boete is ingehouden een bedrag van f 720,— welk
bedrag overeenkomstig 51 van het bestek ten bate van de
algemeene armen te Breda moet komen. Welke gelden zijn
belegd in deposito en met- het vorig bedrag op 31 December
1922 waren gestegen tot f 1465,27.
Artikel 21
In het algemeen voldoen de instellingen, welke armenverzor
ging buiten gestichten ten doel hebben, behoorlijk aan het voor-
geschrevene bij dit artikel.
Artikel 31
Dat de kerkelijke instellingen er niet toe zullen overgaan hare
ondersteuning door het burgerlijk armbestuur aan hare armen te
doen uitreiken ligt voor de hand, wijl deze instellingen tegelijk
met de ondersteuning ook toezicht houden op het nakomen hunner
kerkelijke verplichtingen.
Artikel 32.
Weigering van ondersteuning als hier bedoeld is, zoover ons
bekend, niet voorgekomen.