7 Op voorstel van Burgemeester en Wethouders besloot de Raad, bij zijn besluit van 11 December 1922, tot likwidatie en opheffing der Bank. In verband hiermede werd bepaald, dat, te rekenen van 1 Januari 1923, geen nieuwe panden meer zouden worden aange nomen of bestaande beleeningen zouden worden vernieuwd en werd aan den directeur de likwidatie van het bedrijf opgedragen, mede in verband met de bepalingen van het Reglement voor de Bank, betreffende de lossing en den verkoop van panden, welke na verloop van veertien maanden niet zijn gelost. Behoefde voorheen van het door de Bank bij de Gemeente opge nomen kapitaal alleen dan rente betaald te worden, wanneer- er winst gemaakt werd,ingaande 1 januari 1913 moet, krachtens art. 25 van het Reglement, 4 van het ontvangen voorschot worden vergoed. Op 31 December 1923 was de Bank aan de Gemeente schuldig f 34000.en moest aan interest daarvan worden vetgoed f 1487,—. Bij raadsbesluit van 1 Augustus 1914 werd bepaald, dat over 1914 en zoolang daarin geene wijziging wordt gebracht ook over de eerstvolgende jaren, door de Bank, overeenkomstig art. 2, 3e lid, der verordening op het beheer van het Gemeentelijk Pensioenfonds, in dat fonds zal worden gestort f 300,In zijne vergadering van 17 December 1921 besloot de Raad gemeld bedrag te verhoogen tot f 1710 en zulks met ingang van 1 Januari 1921, terwijl bij Raads besluit van 16 Maart 1923 genoemde som nader gebracht werd op f 2760,en dus verhoogd met f 1050,Aangezien op laatstge noemden datum de rekening 1922 reeds was afgesloten, moest deze uitgaaf gebracht worden op het dienstjaar 1923. Over het jaar 1923 is door de Bank geen subsidie aan het Pensioenfonds meer behoeven betaald te worden. De rekening der Bank over 1922, bedragende in ontvangst f 59292,61s en in uitgaaf f 57222,77, sluitende alzoo met een kassaldo van f 2069,84s alsmede de winst- en verliesrekening over hetzelfde jaar, en de balans, werden vastgesteld bij besluit van den Raad, d.d. 16 Juni 1923. De begrooting van ontvangsten en uitgaven voor het dienstjaar 1924, aanwijzende in ontvangst en uitgaaf f 3700,was einde 1923 door den Gemeenteraad nog niet in behandeling genomen. Overeenkomstig ons voorstel werd, bij besluit van Burgemeester en Wethouders, d.d. 11 Februari 1924, toestemming verleend om een tweetal posten der begrooting voor het jaar 1923, welke waren overschreden, te verhoogen met een totaal bedrag van f 80,88 en in verband hiermede de begrooting te wijzigen. Ingevolge aritkel 2 van bet Reglement worden Burgemeester en Wethouders in het beheer en het toezicht op den dienst der Bank bijgestaan door eene vaste commissie, overeenkomstig artikel 54, 2e lid. der Gemeentewet. Bij besluit van den Raad, d. d. 9 October 1923, werden de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1923 | | pagina 363