34 Ginnekensche waterleiding in 1922 een bron op 71 M. diepte is aangesloten bij de in 1912 geslagen bronnen van 104 M., doch dat uit de chemische samenstelling van het water van die bron blijkt, dat het hydrologisch tot hetzelfde gebied behoort, als het water van de overige bronnen. Verandering van de samenstelling van het leidingwater kan dus niet tot de enorme verschillen in de gevonden cijfers geleid hebben. Er blijft dus niets anders over, dan te besluiten, dat de Utrechtsche Commissie een geheel andere maatstaf dan wij voor het onderzoek aangenomen had, of dat de toestand van het voor komen van Krop bij de leerlingen der Bredasche middelbare scholen enorm is verbeterd. Onze cijfers voor jongens 23,3 °/o en voor meisjes 25,68 °/o zijn lager, dan gevonden in 1919: te Utrechtvoor jongens van 34 tot 64 °/o, en voor meisjes van 35 tot 82 te Leeuwarden voor jongens 20,29 en voor meisjes 48,7 o/0. Voor Middelburg waren de cijfers voor jongens 12 °/o en voor meisjes 26.5 Conclusie. Het voorkomen van schildkliervergrooting bij de leerlingen van het Gymnasium en der Middelbare scholen te Breda, is matig te noemen, zoodat Breda te dien opzichte behoort tot de gunstige plaatsen in ons land. De Commissie Voornoemd Dr. H. J. L. STRUYCKEN, Voorzitter. Dr. F. REDDINGIUS. Dr. W. A. H. GUNST. Dr. F. B. A. M. HOHMANN, Secretaris.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1926 | | pagina 172