3
Gezondheidswet.
Evenals vorige jaren werd geregeld voeling gehouden met de Ge
zondheidscommissie. Dit verband betreft hoofdzakelijk de beoor
deeling van aanvragen om ontheffing van artikel 15 der Bouwver
ordening, inzake de bebouwingsdiepte, alsmede de door het ge-.-^1
meentebestuur noodzakelijk geachte verbeteringen aan woningen, die
niet op grond van de Bouwverordening konden worden voorgeschre
ven (artikel 19 der Woningwet) alsmede de onbewoonbaarverkla
ringen (art. 21 der Woningwet), terwijl eenige malen van gedachten
werd gewisseld over eenige wijzigingen in de Bouwverordening.
De behandeling geschiedde in den regel door den Directeur of
diens plaatsvervanger met een of meer leden der Commissie.
W o n i n g n o o d w e t 1918.
In den loop van het verslagjaar werd door het College van Bur
gemeester en Wethouders bepaald, dat geen betalingen voor het
onttrekken aan de bestemming van woningen meer zouden plaats
hebben, doch dat desniettemin eene vergunning hiertoe moest wor
den aangevraagd.
Hiervan werd door 7 eigenaren van woningen gebruik gemaakt.
Begrafeniswet.
Hieromtrent valt niets bijzonders te vermelden.
V u u r w e t.
Het toezicht op de naleving van de wet van 13 Januari 1923
(Stbl. no. 9) en van het Koninklijk besluit van 30 December 1924
(Stbl. no. 620) voor zoover betreft het verrichten van loodgieters
werkzaamheden aan gebouwen enz. bleef aan de afdeeling opge
dragen.
Aanwijzing van gebouwen en getimmerten, door den Minister
van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, krachtens art. 5 sub i
van evenvermeld besluit, het Gemeentebestuur gehoord, is nog niet
geschied.
Bioscoopwet.
Met de uitvoering der wet had de afdeeling geen bemoeienis