VERSLAG van den Armenraad te Breda over het jaar 1931, uitgebracht aan den Raad der Gemeente Breda. Ter voldoening aan het bepaalde bij artikel 56, le lid sub. 7, der Armenwet in verband met de daarop betrekking hebbende beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 10 Maart 1920, No. 1757, Afdeeling A, waarbij zijn ingetrokken de ministeriëele beschikkingen van 10 October 1913 en 14 Mei 1914, Nos. 1037 en 2477, Afdeeling V. A., hebben wij de eer het navolgende verslag uit te brengen Bij Koninklijk Besluit van 23 April 1929 werd de Armenraad te Breda voor den vijfden termijn van vier jaar ingesteld en werd het bedrag, bedoeld in artikel 48, le lid, 2e zinsnede der Armenwet voor den nieuwen termijn van vier jaren bepaald op f 12625,11. 31 Instellingen van weldadigheid traden tot den nieuwen raad toe, welke allen één vertegenwoordiger en één plaatsvervangend- vertegenwoordiger aanwezen. Het Burgerlijk Armbestuur, eerst gerechtigd in verband met de uitkeeringen van die instelling tot het aanwijzen van twee vertegenwoordigers, heeft derhalve thans slechts één afgevaardigde. De hier volgende staat vermeldt de instellingen, alsmede de vertegenwoordigers en plaatsvervangende leden, per 31 December 1931.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1931 | | pagina 364