11
het
noodig de op zich zelf staande gevallen te onderscheiden van de
opgehoopte gevallen.
Aan die van eerstgenoemden aard is weinig te doen. Door het
geheele land is de rioolrat zeer verspreid, en, waar men peilt,
vindt men dat een groot percentage der volwassen dieren de
leptospira icterohaemorrhagiae als commensaal herbergt.
Hoe groot het aantal sporadische gevallen jaarlijks gemid
deld bedraagt, en of dit gemiddelde is toegenomen, weten wij
volstrekt niet, Schuffner's aarzeling om aan te nemen, dat de
besmetting van Nederlands openbare wateren van jongen datum
zou zijn, is zeer verklaarbaar. De diagnose van gevallen zonder
icterus is buiten het verband der epidemie uit den aard der zaak
zeer moeilijk; en ook bij het volledig ontwikkelde ziektebeeld
passen verkeerde etiquetten. Schuffner's opwekking om de erva
ring der artsen, in Nederland ten opzichte van de ziekte van Weil
te peilen, verdient dan ook gehoor te vinden.
Hier volgt alvast een bijdrage, dateerend van het jaar 1903, uit
de practijk van wijlen Dr. B. Slingerberg te Beerta (Groningen).
Een familielid van dezen ervaren en gezienen practicus was
zoo vriendelijk mij het geval met naam en toenaam mede te deelen,
onder bijvoeging van een schets der plaatselijke omstandigheden.
Het betrof een boerendochter, geraakt in de sloot, welke het
vaderlijke erf ten deele omgaf, juist daar waar het water stroom
loos bleef, onderbroken door den dam, die het erf met het weiland
verbond. Dit gedeelte van den sloot werd sterk verontreinigd door
de nabijheid der stallen. De drenkelinge doorstond een zware met
koorts gepaard gaande ziekte met icterus.
Zeer belangwekkend is ook de spontane toevoeging, dat Dr.
Slingerberg ter gelegenheid van de behandeling van dit geval de
opmerking maakte, gedurende zijn praktijk meer dan eens koorts
met geelzucht te hebben waargenomen bij drenkelingen, die in
vuil water terecht gekomen waren.
Van de sporadische gevallen, die eenigermate voor praevenie
vatbaar zijn, zijn slechts de besmettingen in het beroep (in abattoirs
bijvoorbeeld) te noemen. Voor het overige blijft het de taak van
den geneeskundige het sporadische geval tijdig te herkennen, zoo
dat de toepassing van het serum ook tijdig kan worden beproefd.
Geheel anders staan wij tegenover de opgehoopte gevallen.
Deze zijn tot nog toe beperkt tot zweminrichtingen. Niet alle
zweminrichtingen zijn even gevaarlijk. Het is reeds gebleken, dat
een zweminrichting in een gracht, binnen de stad, zeer veel grooter
kans op besmetting geeft dan een zweminrichting, gemeerd aan
de kade van een groot water. Men kan zich dit ook wel voor
stellen. In de binnenstad stroomt het water minder snel en wordt
dus ter plaatse minder snel ververscht; bovendien worden de
ratten door de omstandigheden in de „binnenhaven" misschien
meer aangetrokken.