19 heeft; dat zich aan de achterzijde van elke woning een plaatsje bevindt, welke gezamenlijke plaatsjes overdekt zijn door een naar schatting 8 meter hooge lichtkap; dat deze plaatsjes onderling door voldoende hooge muren zijn gescheiden en, behalve met het woonvertrek, door een tusschen elke twee woningen voorkomend gangetje met de buitenwereld in verbinding staat; dat zich op die plaatsjes behoorlijke afsluitbare en van rioleering voorziene pri vaten bevinden, welker raampjes op de groote open ruimte onder de lichtkap uitkomen; dat voorts het groote gebrek, welke aan de woningen kleeft moet geacht worden te zijn het ontbreken van voldoende drinkwater; Overwegende, dat op grond van dit onderzoek met genoemden Inspecteur moet worden aangenomen dat de opgesomde gebreken, welke niet samenhangen met de inrichting der achter de woningen gelegen plaatsjes, door verbetering zijn weg te nemen; Dat mitsdien de Raad der gemeente Breda de onbewoonbaar verklaring van bovenbedoelde woningen ten onrechte heeft uit gesproken; Gelet op art. 26 der Woningwet; Mede gelet op de ingewonnen ambtsberichten; Na behandeling dezer zaak in de openbare vergadering van heden, waarin beide partijen verschenen zijn; HEBBEN BESLOTEN: het besluit van den Raad der Gemeente Breda van 16 Maart 1932 tot onbewoonbaarverklaring der woningen, gelegen aan den Bredascheweg nrs. 96, 98, 100, 102, 104, 106, 108, 110 en 112 te vernietigen. Afschrift van dit besluit zal worden gezonden aan L. v. Steen, Liesboschstraat No. 13 te Princenhage, aan het Gemeentebestuur van Breda en aan den Inspecteur van de Volksgezondheid (Ir. G. Bolsius) te 's-Hertogenbosch. 's-HERTOGENBOSCH, 5 October 1932. De Ged. Staten voornoemd: w.g. VINCENT CLEERDIN, De Griffier der Staten. c. Tot verlenging van den ontruimingstermijn voor 13 onbewoon baar verklaarde woningen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1933 | | pagina 181