20
d. Tot opheffing der onbewoonbaarverklaring op grond van art.
32 der Woningwet door de eigenaars aangevraagd voor 2 wo
ningen, werd geadviseerd deze opheffing niet toe te staan, aan
gezien de perceelen niet zoodanig waren veranderd, dat de
oorspronkelijke bestemming was verdwenen.
Van den Inspecteur van de Volksgezondheid te Den Bosch, den
heer Ing. G. J. P. M. Bolsius B.I. ontving zij 't hieronder volgend
schrijven met 't onderwerp: Onbewoonbaarverklaring". Met be
langstelling nam zij hiervan kennis.
,,In verband met de ervaringen, onlangs in deze provincie op
gedaan bij de behandeling van beroepen inzake onbewoonbaar
verklaring van woningen, meen ik goed tei doen Uwe aandacht te
vestigen op de beschouwingen welke Mr. Lietaert Peerbolte in
zijn onlangs bij N. Samson te Alphen a.d. Rijn verschenen boek
,,De Woningwet", wijdt aan de toepasing der in de paragrafen 3
en 4 dier wet voorkomende bepalingen betreffende de verbetering
en de onbewoonbaarverklaring van woningen.
Onwillekeurig houden bedoelde beschouwingen voor ons inspec
teurs, een richtsnoer in bij de samenstelling van rapporten, welke
op gevallen als; hierboven bedoeld betrekking hebben.
Wanneer Uwe commissie er toe zou kunnen besluiten hetzelfde
te doen, zoo zou zulks niet alleen de uniformiteit bij de behandeling
van zaken als deze in de hand werken, doch zoodoende zou mede
kunnen zijn te voorkomen, dat ondergeteekende steun zou moeten
verleenen aan eventueele, bij Gedeputeerde Staten binnenkomende
adressen tot vernietiging van Raadsbesluiten, waarbij onbewoon
baarverklaringen worden uitgesproken.
Meer in het bijzonder zou ik Uwe aandacht willen vestigen op
de passages in meerbedoeld boek, welke ik hier in verband met
het mogelijk ontbreken daarvan in Uwe verzameling, in haar geheel
laat volgen.
Na de inleiding tot paragraaf 4 tref ik op bladz. 160 aan:
,,De onbewoonbaarverklaring is evenwel, dit blijkt reeds uit de
Wet, een ultimum remedium. Eerst wanneer er niets meer te redden
valt, mag zij worden uitgesproken. Dit is geboden m.i., omdat de
eigenaar, wiens woning onbewoonbaar wordt verklaard, de econo
mische waarde, die hij aan zijn eigendom moet toekennen, doordat
hij er steeds huur van trok, daardoor ziet vernietigd. Onredelijk
is die vernietiging niet. De economische waarde was in strijd
met het belang der gemeenschap, was schadelijk.
Maar de rechtvaardigheid tegenover den eigenaar, die toch
in onze moderne Maatschappij nog niet vogelvrij of tot dief ver
klaard is, en het economisch belang van de gemeenschap eischen,
dat alleen in uiterste noodzaak waarde wordt vernietigd".
Bij art. 25 op bladz. 162 en 163 staat aangeteekend:
,,Voor een onbewoonbaarverklaring is op twee hoofdpunten
een oordeel noodig. Indien eene woning ongeschikt is ter bewo-