23
Saneering van onbewoonbaar verklaarde woningen.
Naar aanleiding van een schrijven van den Inspecteur van de
Volksgezondheid, den heer Ir. G. J. P. M. Bolsius, over sanee-
ringsplannen en een nadere bespreking van voornoemden Inspec
teur met de commissie, besloot zij tot een onderzoek naar den
toestand der onbewoonbaar verklaarde woningen in deze
Gemeente.
Zij wees in een harer vergaderingen de heeren-leden de Wolf
en Venker aan om dezen arbeid voor te bereiden.
Nu zij door het besluit der Regeering binnen zeer korten tijd
haar taak zal moeten neerleggen en door vrij langdurige ziekte
van den heer de Wolf, met haren arbeid niet gereed is gekomen,
wil zij toch voor dat gedeelte, waar zij haar onderzoek reeds
instelde, hierover verslag geven.
Alvorens daartoe over te gaan gaat hieraan vooraf ter nadere
toelichting van een en ander het voornoemde schrijven van den
heer Bolsius met bijlage.
Staatstoezicht op de Volksgezondheid.
Afd. Volkshuisvesting Insp. N. Brabant.
„In verband met mij door Gedeputeerde Staten dezer Provincie
om bericht en raad toegezonden besluiten van den Raad der Ge
meente Breda, waarbij de ontruimingstermijn van onbewoonbaar
verklaarde woningen werd verlengd, alsmede naar aanleiding van
adressen, waarbij door eigenaars en bewoners in verzet wordt, ge
komen tegen besluiten tot onbewoonbaarverklaring, genomen door
dienzelfden Raad, bezocht ik de laatste jaren nogal dikwijls juist
de minst riante gedeelten Uwer stad.
Hoewel de actie van het Gemeentebestuur en van Uwe com
missie, uitgaande om daarvoor in aanmerking komende woningen
onbewoonbaar te verklaren, uit den aard der zaak door mij ten
zeerste wordt toegejuicht, zoo meende ik tijdens de hoogerbe-
doelde tochten te moeten opmerken, dat met deze actie alleen
het gestelde doel slechts ten deele dreigt te worden bereikt.
Vandaar,, dat ik goed meende te doen met het Gemeentebestuur
in overweging te geven door het opstellen en uitvoeren van sanee-
ringsplannen dien, zooals gezegd, zeer verdienstelijken arbeid te
coltooien. Ik deed dat bij schrijven van 4 Maart 1933, nr. 345,
waarvan afschrift hierbij gaat. Hierop ontving ik d.d. 28 Maart
antwoord van het Gemeentebestuur van welk schrijven ik volle
digheidshalve hier eveneens een afschrift bijvoeg.
Het zal U duidelijk zijn, dat dit laatste mij geenszins kon be
vredigen, vandaar, dat ik mij door dezen tot Uwe Commissie
wend met het verzoek ook Uwe gedachten eens over deze aan
gelegenheid te willen laten gaan en indien U mijn opinie dien
aangaande zoudt kunnen deelen, Uw invloed te willen aanwenden,
opdat het Gemeentebestuur alsnog die maatregelen neme, welke
ik meende te moeten aanbevelen.