28
AFDEELING III.
HOOFDSTUK I.
Toestand van het armwezen.
Het jaar 1935 was een jaar, dat aan de Instellingen van Wel
dadigheid nog meer zorg en moeilijkheden bracht, dan het vorige
jaar. De kassen van verschillende Instellingen raken uitgeput, de
gehouden collecten brengen minder op, het aantal begunstigers en
donateurs vermindert, terwijl het aantal personen, dat de hulp der
Instellingen inroept, steeds grooter wordt. Een gevolg hiervan is,
dat wel meerdere personen geholpen worden, maar het steunbedrag
aan de gezinnen steeds kleiner wordt. Meer en meer moet dan ook
door de Gemeentelijke Armenzorg hulp worden verleend.
Teneinde dit te verduidelijken is in dit verslag als bijlage, een
statistiek opgenomen van de verstrekte giften in geld en natura
door de Gemeentelijke Armenzorg (i.e. Burgerlijk Armbestuur) en
de Particuliere Armenzorg over een 3-tal jaren, toen de werkloos
heid nog nagenoeg niet bestond (1922 t/m 1924) en over 4 der
laatste crisisjaren (1930 t/m 1934). Hieruit blijkt duidelijk, dat de
kosten van de Gemeentelijke Armenverzorging procentsgewijze
steeds hooger worden.
Verder heeft dit jaar de bedeeling in natura door de kloosters
en Kath. Instellingen hier ter stede de speciale aandacht van den
Armenraad gehad. Door verschillende personen wordt veelvuldig
misbruik gemaakt van de goedhartigheid dier instellingen, die zon
der de toestand van de aanvragers te kennen, bedeelen. Er zijn
reeds pogingen in het werk gesteld, om hierin verbetering te ver
krijgen, tot heden zonder resultaat; het is niet zoo gemakkelijk de
„liefdadigheid" in deze te „regelen".
Hoewel de Armenraad hierin slechts adviseerend kon optreden,
heeft zij toch getracht, zij het dan met zeer bescheiden succes, de
verschillende Besturen te overtuigen van de nieuwe spreuk: „Doe
wel, maarzie om".
In de Gemeente Breda zijn steunregelingen, zoowel voor niet-
als voor verzekerde werkloozen.
250.0
200.0
150.0
100.0
50.0'
HOOFDSTUK II.
Samenvatting der voornaamste cijfers uit de tabellen, ingevuld
voor de Rijksstatistiek van het Armwezen, betreffende
Instellingen van Wedadigheid.
Aangezien dit jaarverslag zeer tijdig moet verschijnen, zooals
hieronder wordt verklaard, kon geen „uittreksel" worden opge
nomen van de tabellen, bedoeld in art. 13 van de Armenwet; vele
tabellen kunnen om verschillende redenen eerst veel later worden
ingediend zie bij afd. II. hoofdstuk IV.
Jaar
1922
1923
1924
1931
1932
1933
1934