31 Op 20 Januari 1936 ontvingen wij het zeer teleurstellend bericht: dat bij Koninklijk Besluit van 14 Januari 1936, No. 10, de Armen raad Breda met ingang van 1 Mei 1936 wordt opgeheven. In het begeleidend schrijven deelt de Minister mede, dat hij dit Besluit tot zijn spijt heeft moeten uitlokken! Het Bestuur werd verzocht medewerking te willen verleenen bij de uitvoering van het Besluit. Ondanks de uitspraak van de bij den Armenraad aangesloten Instellingen, waarbij ,,per referendum' met bijna algemeene stem men werd uitgesproken „het behoud van den Armenraad", ondanks de uitvoerige memorie van toelichting en verdere verstrekte gege vens te dien opzichte, waarin het belang eener „centrale" voor de instellingen van weldadigheid op goede gronden werd uiteen gezet, heeft de „Algemeene Armencommissie" te 's Gravenhage blijkbaar den Minister tot „opheffing" geadviseerd. Waar genoem de Armencommissie niet alleen advies van den Armenraad, maar ook van Burgemeester en Wethouders heeft gevraagd omtrent het al- of niet-voortbestaan van den Armenraad, heeft genoemd Col lege in zijn advies o.i. te kennen gegeven, dat behoud van den Armenraad niet noodig of gewenscht werd geoordeeld. Van de 29 Armenraden in Nederland zijn er nu 9 opgeheven, n.l. Breda, Dordrecht, Enschede, Gouda, 's Hertogenbosch, Den Helder, Leeuwarden, Meppel en Zaandam. Waar de Regeering in eerste instantie uit bezuiniging alle Armenraden wenschte op te heffen, heeft de algemeene actie tegen dat voornemen wel succes gehad; heeft de Algemeene Armencommissie, die in deze den Minis ter van advies moest dienen, een zeer groot aantal Armenraden laten voortbestaan. De Armenraad was ingesteld om een goede en algemeene samen werking op het terrein der armenverzorging te bevorderen, alsmede uit te voeren hetgeen in de Armenwet voor dat instituut was om schreven; het werk van den Armenraad verkreeg daardoor als het ware een wettelijke sanctie, in vele gevallen zoo noodig en ge wenscht; dit alles uit te schakelen, beteekent „verlies". Of hiermede „bezuiniging" wordt verkregen? In den laatsten tijd is dat toch bij vele besluiten de voornaamste factor. Voor het Rijk is het een zeer klein bedrag, n.l. het bescheiden salaris van den Secretaris; voor de Gemeente zal dit nog moeten blijken; eenigen twijfel te dien opzichte is verklaarbaar. Tegelijk met het opheffingsbesluit van den Armenraad, werd de mededeeling van den Minister ontvangen, dat aan den Secretaris van den Raad, W. Brandsen, „eervol ontslag" werd verleend, in gevolge de opheffing van den Raad, eveneens ingaande 1 Mei 1936. In verband met de opheffing van den Armenraad moet dit jaar verslag veel tijdiger verschijnen; kon niet gewacht worden op de inzending der onderscheidene tabellen, waaraan gegevens voor het jaarverslag ontleend moeten worden, alsook op andere bescheiden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1935 | | pagina 335