32 Uit dezen staat blijkt, dat het percentage huurschuld toege nomen is met 0,06 °/0, n.l. van 0,77 tot 0,83 u/0, hetgeen de slechte tijdsomstandigheden in aanmerking nemende, niet ongunstig te noemen is. Het percentage onverhuurd daarentegen is met 0,42 gestegen, niettegenstaande de in 1935 plaats gehad hebbende huurverla- gingen bij de complexen b. t/m h. Hoofdzakelijk is dit echter veroorzaakt door den leegstand bij de complexen e. en i., waarvan het percentage opliep resp. van 1,10 e/'o tot 3,37 °/0 en van 1,07 tot 3,57°/o. Het niet zoo vlot verhuurbaar zijn van de woningen van complex e. is voornamelijk te wijten aan het feit, dat de boven woningen van dit complex vanwege de constructie, alleen ver huurd worden aan gezinnen zonder kinderen. Bij complex i., waar bijna steeds een, zij het een kleine, per manente leegstand voorkomt, is dit in hoofdzaak toe te schrijven aan het feit, dat deze nog de voorkeur blijken te geven aan oude woningen in de binnenstad. De daling van het percentage leegstand van complex b., die zich in 1935 dank zij de toen ingevoerde huurverlaging reeds voordeed, n.l. van 13,09 °/o tot 5,5 °/o zette zich, overeen komstig de verwachting in 1936, ook voort en wel dusdanig dat alle woningen het geheele jaar door verhuurd waren. De huurschuld der niet in dezen staat opgenomen woningen zijnde 21 met speciaal voor de volkshuisvesting bestemde woningen en de gesloopte woningen aan de Sluisstraat, Marksingel en Walstraat, bedroeg aan het einde van het verslagjaar f 1702,21, waarvan f 1648,36 van voormalige huurders. Deze cijfers waren over 1935 resp. f 1680,21 en f 1648,36 zoodat hierbij niet van vooruitgang kan worden gesproken. In staat IV volgt een overzicht van den stand van het fonds voor onderhoud en herstel.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1936 | | pagina 122