was naar dan aanbod van jongere krachten in den leeftijd van
16.-22 jaar. Dit verschijnsel werkte met andere dan ook er aan
mede, dat aan een betrekkelijk groot aantal aanvragen niet kon
worden voldaan. Zelfs betrok men goedkoopere (vaak ongehuwde)
krachten van elders met voorbijgaan van de ter plaatse aanwezige
(duurdere) krachten. Kon de arbeidsbemiddeling hier niet naar
wensch werkzaam zijn, dan werd tot plaatsing van advertenties
in dagbladen overgegaan. Dit streven naar lagere loonen was uiter
aard niet bevorderlijk aan een vlotte bemiddeling. Ook in ander
opzicht werden moeilijkheden ondervonden, zij het ook nog slechts
in enkele gevallen, maar gevreesd mag worden dat bij uitbreiding
van werkgelegenheid deze gevallen talrijker zullen worden. Bedoeld
wordt den langen duur der werkloosheid, waardoor velen hun
geschiktheid tot arbeiden in het algemeen maar vooral in het
vroeger door hen uitgeoefende beroep vrijwel verloren hebben.
Veranderde werkmethoden, nieuwe producten e.d., waarmede zij
niet bekend zijn, doen velen in feite ongeschikt zijn voor de her
nieuwde uitoefening van hun beroep. Alhoewel de Minister van
Sociale Zaken nog in 1936 verzocht om dergelijke gevallen te
zijner kennis te brengen, mag toch de vraag worden gesteld of
de werkgevers genoegzaam gelegenheid zullen hebben om mede
te werken aan eventueele regelingen ter voorziening hierin.
Het aantal inschrijvingen van jeugdige werkzoekenden (beneden
18 jaar) steeg tot 843 (in 1935: 484). Hierop was van invloed de
in 1936 opgerichte Jeugdregistratie, welke instelling alle jeugdige
arbeidskrachten registreert en deze, voor zoover werkloos zijnde,
naar de arbeidsbeurs ter inschrijving verwijst. Uit het verschil in
de gegeven cijfers kan worden geconcludeerd, dat velen tot dan
toe hierin nalatig bleven.
Evenzoo nam het aantal inschrijvingen van vrouwelijke werk
zoekenden in 1936 toe (183 meer dan in 1935). Hiervoor kan als
reden worden aangenomen een toenemend gebruik der arbeids
bemiddeling door de vrouwelijke werkzoekenden onder den invloed
der zich steeds meer tot de arbeidsbeurs wendende werkgevers.
Alhoewel het aantal plaatsingen van vrouwen in 1936 nog ver
meerderde met 28 kon toch nog aan 337 aanvragen niet worden
voldaan; voor het meerendeel betreft dit aanvragen in de groep
huiselijke diensten (dienstboden, dagmeisjes e.d.). Van de cur
sussen tot opleiding van dienstboden, welke hier en daar werden
georganiseerd, kon nog geen gunstige invloed tot vermeerdering-
van het aanbod worden geconstateerd.
Vrijwel alle loonen, vastgesteld bij C.A.O., waren in 1936 lager
dan in 1935.
6