80
v.m. Ginneken, Princenhage en Teteringen een wijziging werd
vastgesteld, waarin de hoogte van woonvertrekken aan een mi
nimum van 2,70 m werd gebonden. Bij besluit van 15 November
1950 werd nog bepaald, dat in bijzondere gevallen het minimum
nog 0,10 lager mag zijn. Tevens werd in de verordening van
Breda vastgesteld, dat voor de overige vertrekken de vrije
hoogte ten minste 2,4-0 m moet bedragen.
In Juni 1952 nam de raad het besluittegemoet te komen aan
bezwaren, welke regelmatig werden ondervonden van de bepalin
gen betrekking hebbende op de indeling van woningen, de
grootte der kamers e.d. artikel 35 der Bredase bouwverorde
ning en artikel 29 van elk der verordeningen van voormalig
Princenhage/Ginneken en Teteringen werden daarvoor gewijzigd.
15„ VERBETERING VAN WONINGEN
In 1951 en 1952 kon voor de verbetering van bestaande wo
ningen uit het zg. Terlingenfonds een premie worden verkre
gen ten bedrage van der verbeteringskosten. Van deze re
geling werd in deze verslagperiode geen gebruik gemaakt door
particulieren.
Voor hetzelfde doel de beschikbare woningvoorraad zo
bruikbaar mogelijk te maken, diende eveneens de in September
1952 van rijkswege afgekondigde maatregel, dat zowel voor wo
ningverbetering als voor woningsplitsing, een bijdrage van
1/6 der totale bouwkosten kon worden verkregen.
I 6 WONINGBOUW
Na veel moeilijkheden betreffende het ter beschikking krij
gen van de grond werd in het najaar 1951 begonnen met de
bouw van een 25-tal woonhuizen in het Montensbos naar het
ontwerp van het architectenbureau Berghoef en Klarenbeek.
(Raadsbesluit 15 Maart 1951
Voor de financiering van deze huizen (ingevolge de bepa-
lingën van financiële regeling 1947 opgezet) zorgde de ge
meente; zij zullen na gereedkomen merendeels worden overge
nomen door een aantal Bredase industrieën.