33 HOOFDSTUK III F 1NANCIËN 1 ALGEMEEN In het verslag over de jaren 1950 tot en met 1952 is met "betrekking tot de financiële situatie van de gemeente ge steld "Het handhaven der financiële zelfstandigheid zonder subjectieve bijdrage van het rijk of uit het gemeente fondshet geen steeds door het gemeentebestuur van Breda als een be langrijke zaak is beschouwd, zal niet langer mogelijk zijn, ten zij de bedoelde financiële verhouding spoedig en grondig wordt herzien" De ontwikkeling van de financiële situatie in de jaren 1953 e.v. bevestigt duidelijk de in het vorig verslag uitge sproken verwachting, daarbij in aanmerking nemend, dat de uit komst biedende grondige herziening van de financiële verhou ding is uitgebleven. (Voor de jaren 1953-1957, later verlengd voor 1958, is een nieuwe "noodregeling" vastgesteld). In de loop van de jaren 1953 tot en met 1956 is het gemeen telijk budget uitgezet enerzijds door de algemene loon- en prijs stijgingen, anderzijds door de opvoering van het te lage verzor gingsniveau van de gemeente ten opzichte van andere vergelijk bare gemeenten. Deze ontwikkeling zet zich voort in de jaren 1957 e.v. aangezien de achterstand in het verzorgingspeil nog niet is ingelopen en de tendens tot stijging van de kosten zich voortzet. Het vorenstaande blijkt duidelijk uit het in 2 gegeven overzicht van de batige en nadelige saldi van de hoofdstukken van de gewone dienst, welke zijn ontleend aan de (voorlopig) vastgestelde rekeningen over de jaren 1952 tot en met 1956 (zie ook de grafieken bijlagen 1 en 2). De uitzetting van het budget kon (behalve in het dienst jaar 1956) worden opgevangen door de hogere opbrengst van de uitkeringen uit het gemeentefonds door procentuele verhogin gen van de objectieve uitkeringen en de toegekende subjectieve verhogingen van het basisbedrag der algemene uitkering uit het gemeentefonds (overzicht 3). De ontoereikendheid van de huidige noodregeling van de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1953 | | pagina 33