1 04 HOOFDSTUK XI LANDBOUWHANDEL EN NIJVERHEID 1LANDBOUW Op 15 augustus 1956 trad in werking de wet van 28 juni 1 956, waarbij aan de wet op de vervreemding van landbouw gronden een nieuw artikel 29a werd toegevoegd, waarin werd bepaald, dat de overschrijving in de openbare registers van een akte, houdende een overeenkomst tot overdracht van on roerend goed, hetwelk geen land is of van een overeenkomst tot vestiging, wijziging of overdracht van een zakelijk recht op zodanig onroerend goed, slechts plaats kan vin den, indien wordt overgelegd een verklaring van burgemees ter en wethouders van de gemeente waarin het goed is ge legen, dat het onroerend goed geen land is» Deze bepalin gen brachten derhalve mede, dat burgemeester en wethouders voor iedere overdracht van onroerend goed binnen het ge bied van deze gemeente, indien op dit goed de wet ver vreemding landbouwgronden niet van toepassing is, een ver klaring moesten afgeven. Het 3e lid van artikel 29a van bovengenoemde wet bepaalt, dat in de door de Kroon aan te wijzen gemeenten de verklaring van burgemeester en wethou ders niet vereist is ten aanzien van onroerend goed, dat gelegen is in een gebied, waarvan bij verordening van de raad is verklaard, dat daarin slechts onroerend goed is gelegen, dat duurzaam voor andere dan landbouwkundige doeleinden wordt gebruikt. De gemeenteraad van Breda stel de een dergelijke verordening vast bij besluit van 15 mei 1 957, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 5 augustus 1 957, no. 33. Zij trad in werking op 3 september 1957. Deze verordening werd gewijzigd bij raadsbesluit van 15 april 1959, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 29 juni 1960, no. 18.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1957 | | pagina 104