334
b_. Zelfstandigenregeling
Bij circulaire van 19 maart 1957 gaf de minister zijn
standpunt weer met betrekking tot de vraag of de invoe
ring van de A.O.W. invloed behoort te hebben op de norma
tieve uitkeringen ingevolge de zelfstandigenregeling.
Bij circulaire van 28 oktober 1957 vestigde de minister
speciaal dc aandacht op groop II.
De minister ging ervan uit, dat do zelfstandige reken
de op de mogelijkheid van "onwerkbaar v/eer" en dus in de
loop van het jaar een kleine reserve vormde. Bij hulpver
lening zou de mogelijkheid moeten worden bezien betrokkene
een wachttijd op te leggen.
Het kwam de minister voor in het algemeen voor deze
groep 'een wachttijd op te leggen niet alleen om financiële
redenen, maar ook wegens de pedagogische strr^king ervan.
Als regel diende dan ook geen uitkering te worden ver
leend, voordat betrokkene in de voorafgaande periode van
12 maanden 14 dagen van onwerkbaar weer zelf had over
brugd
Uitzonderingsgevallen bleven om de wachttijd te bekor
ten of te verlengen. Tevens wees do minister op de wense
lijkheid de zelfstandigen, die onder groep II vielen, te
plaatsen in het arbeidsproces, hetzij in het vrije bedrijf,
hetzij in het kader van de sociale werkvoorzieningsrege-
1ingon
Ten slotte beval de minister nog aan do mogelijkheid te
bezien om te geraken tot de vorming van vrijwillige verze
keringen tegen vorstrisico1 s van bepaalde groepen zelf-
s tand igen
In 1 958 werd de wintertoeslag voor kostwrinners en al-
leenwonenden van 4,65 op 4,85 en voor kostgangers van
2,35 op 2,45 per v;eek gebracht.
Met ingang van 28 maart 1960 werd de sociale voorzie
ningsregeling ingrijpend gewijzigd, zodat in feite met be
trekking tot de B-groep van een goheel nieuwe regeling
kan worden gesproken.
De uitkeringen voor deze groep worden niet meer vast
gesteld naar vaste normen, gebaseerd op een redelijk mini-
mum-bestaansinkomon,verhoogd met huurvergoeding, gezins-
lodenbijslag cn wintertoeslag, doch zoals bij groep A het
geval is - zij het op iets lager niveau - op een percentage