-350-
In de thans in ontwerp gereed zijnde wet op finan
ciële verhouding tussen het Rijk en Gemeenten is
echter ook een doeluitkering met betrekking tot
deze materie opgenomen, zodat de kosten uiteinde
lijk wel zullen meevallen.
Het lid JANSEN zou toch graag de omvang van
het risico willen kennen voordat een besluit ge
nomen wordt. Bij aansluiting zou hij daarom een
bepaalde limiet ten aanzien van de kosten gesteld
willen zien.
Wethouder VAN DER 'TESTEN merkt op, dat in deze
tijd aan elke bevolkingsgroep afzonderlijk aandacht
wordt geschonken. Hij vindt de door het Ministerie
van Maatschappelijk Werk ontv^orpen regeling toe te
juichen. Nu voor deze bevolkingsgroep de tijd nog
niet is gekomen om ze in woonwijken onder te bren
gen is het juist goed, dat deze mensen in een be
hoorlijk en geordend kamp rijp,gemaakt worden om
hen nadien over te planten in het normale leven.
Deze mensen moeten hiervoor eerst nog worden opge
voed in verband waarmede hij het tot stand komen
van deze gemeenschappelijke regeling wenselijk
acht
Het lid HURKS zegt geheel accoord te kunnen
gaan met de sociale zijde van deze aangelegenheid
doch hij vreest dat de plannen te groots zijn op
gezet.
Het lid AARTS merkt op, dat ingevolge artikel
16, 4e lid van de gemeenschappelijke regeling de
raden der aangesloten gemeenten toch nog altijd
enige bevoegdheden hebben t.a.v. de door het alge
meen bestuur opgemaakte begrotingen, zodat toch
nog altijd de mogelijkheid blijft bestaan om tegen
te grote kosten bezwaren in te brengen.
Het lid LOTSTRA zegt, dat er wel de vrees be
staat, dat het plan te mooi is opgezet, doch de
ontwerpers zullen toch ook wel door bepaalde voor
schriften gebonden zijn.
De VOORZITTER zegt, dat dit inderdaad het geval
is. Hij geeft dan in overweging om het voorstel
van het lid Jansen aan te nemen tot aansluiting
bij de gemeenschappelijke regeling, waarbij dan een
zekers voorbehoud gemaakt wordt t.a.v.de kosten.
Wethouder VAN DER WESTEN stelt dan voor om als
limiet aan te nemen het in het voorstel genoemde
bedrag ad f.0,34 per inwoner.
Zonder hoofdelijke stemming wordt hierna aldus
besloten.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten
om deze vergoedingen vast te stellen voor de R.K.
Jongensschool op resp. f.15.870,83 en f.18.888,14
en voor de R.K.Meisjesschool op resp. f.16.525,
en f.19.831,74.
Idem tot vaststelling van het
bedrag der vergoeding ex artikel
101 der L.O.wet 1920 over 1958
voor de R.K.Lagere Jongensschool
en de r.k.Lagere Meisjesschool.