-78-
is de heer Gelens uitdrukkelijk de gelegenheid
gegeven zich zonder gevaar voor rancune uit te
spreken en zijn de aangegeven punten stuk voor
stuk behandeld. Herhaaldelijk is hierbij getracht
de heer Gelens te bewegen om "schoon-schip" te
maken, doch de heer ^elens is hierop niet eens
ingegaan en heeft tot viermaal toe verklaard
reeds jarenlang aantekening te houden van het
geen er "misgaat" ter secretarie om te zijner
tijd dit te kunnen bewijzen.
Ka deze bijeenkomst is de mogelijkheid ter spra
ke gekomen dat het dossier van de heer Gelens
bewijzen zou kunnen bevatten welke aan de admi
nistratie onttrokken zijn. Bij nader onderzoek
bleken een aantal stukken onvindbaar te zijn
terwijl aan de waarachtigheid van bepaalde aan
tekeningen moest worden getwijfeld, dit laatste
op het punt van verzekeringen. Anderzijds moest
gezien de hele affaire ernstig worden getwij
feld aan de toerekenbaarheid van de heer Gelens.
In verband hiermede is bij diverse personen en
instanties advies ingewonnen, waaronder een ju
ridisch adviseur en de Rijkspolitie. Van deze
zijde werd er sterk op aangedrongen de heer
Gelens aan een psychiatrisch onderzoek te doen 1
onderwerpen, teneinde zeker te zijn van zijn al
of niet toerekenbaarheid, en tevens de Officier
van Justitie om advies te vragen betreffende
het vermoedelijk onttrekken van administratieve
gegevens. Het eerste heeft tot resultaat gehad
dat de heer Gelens momenteel bij een psychiater
in onderzoek is, het tweede heeft geresulteerd
in een onderzoek door de Rijksrecherche, waar
omtrent echter nog niets naders bekend is.
De VOORZITTER vult deze toelichting aan met
de mededeling, dat de heer Gelens tijdens het be
wuste onderhoud te kennen heeft gegeven dat hij
mede het recherche-onderzoek in 19^2 heeft ver
oorzaakt, en dat dit de zaak in een ander dag
licht heeft gesteld, temeer omdat nu blijkt dat
hij door is gegaan en nog doorgaat met het houden,
van aantekeningen over allen die bij de gemeente
nauw betrokken zijn.
Spreker neemt deze gelegenheid waar de Raad in
te lichten omtrent het verloop van dit recher
che-onderzoek in 1962. Dat hieromtrent nog
niets nader aan de leden der Raad kon worden me
degedeeld is te wijten aan het feit, dat enerzijds
Gedeputeerde Staten hebben aangedrongen op le
galisatie van de betreffende inkomsten en uit
gaven door opname hiervan in de eerstvolgende
vast te stellen gemeenterekening, doch dat an
derzijds de bewijsstukken en becijferingen om tot
deze legalisatie te komen elders zijn achterge
bleven en wel zo, dat men ter provinciale grif
fie hieromtrent geen uitsluitsel kan geven. Het
geeft de indruk, dat als deze becijferingen en
bewijzen er zijn, deze thans niet te vinden zijn.
Het wachten op behandeling in de Raad hangt dus
af van deze stukken.