-316- De VOORZITTER zegt geen gelegenheid te hehhen gehad deze vragen in het College door te spreken en daarom is zijn antwoord een zuiver persoonlijk antwoord. Betreffende vraag nr. 1 zegt de voorzitter "Het in Dagblad de Stem opgenomen artikel over de in voorbe- reiding zijnde grenswijzigingen rond de stad Breda heeft vanzelfsprekend ook de belangstelling van Bur gemeester en Wethouders van Prinsenbeek gehad. Mij bepalende tot de belangen van Prinsenbeek kan ik j U mededelen dat Gedeputeerde Staten bij schrijven van 9 fpbr.1966 (verzonden 28 feb.1966) Burgemeester en Wethouders berichtten van mening te zijn dat do over-J gang van de Haagsche Beemden naar Breda thans reeds voldoende was te motiveren. Ditzelfde kon niet ge zegd worden van Effen en de Rith, die immers naar Prinsenbeek zouden overgaan. Eet zal bekend zijn dat het Overlegorgaan Breöa- randgemeenten heeft gefaald in het ontwerpen van ee structuurplan voor Breda en omgeving. Zolang geen structuurplan voorligt waarin de bestemming van Effen en Rith is vastgelegd hellen Gedeputeerde Staten over naar de gedachte dat deze gebieden na 1990 kans maken in de stadsontwikkeling te worden betrokken. Dit zou - aldus Gedeputeerde Staten - meebrengen dat eerlang weer een grenswijziging aan de orde zou moe ten worden gesteld om deze gebieden aan Breda over te dragen. Vandaar dat de gebiedsruil niet kon wor den onderschreven. Gedeputeerde Staten zeggen de in deling van het gebied Effen en Pith nader te zullen, bezien aan de hand van het op te stellen structuur- j plan. Wie dit zal opstellen wordt niet gezegd. Hele maal begrijpen doe ik een dergelijke redenering niet. Met name is mij niet duidelijk waarom een toekomstige wijkvorming in Effen en de Rith noodzakelijk moet resulteren in een overgang van grondgebied naar Breda, Dan ziet het er kwalijk uit voor de samenwerkings vormen, die zich thans overal manifesteren en waar men met behoud van gemeentelijke zelfstandigheid uit breidingsplannen in agglomeratieverhand realiseert. In de zienswijze van Gedeputeerde Staten zouden de* j Haagsche Be iaden dus aan Breda moeten overgaan, ter wijl de tegenruil in de diepvries wordt gezet.Zelfs ziet dat college geen voldoende noodzaak aanwezig om Prinsenbeek voor het eventueel verlies compensaties I te verzekeren, een verlies immers van 1050 inwoners. Letterlijk schrijven zij: "Indien de uitbreiding van de gemeente Prinsenbeek zich voortzet zoals dit de laatste 2 jaren geschiedt, dan is dit verlies in weinige jaren ingehaald". Kennelijk is de expansie .1 welke onze gemeente sedert enkele jaren ondergaat en welke*in de toekomst vergroot lijkt te worden ook niet aan dat College ontgaan. Tegen de achtergrond van deze slechts enkele maanden oude uitspraak van Gedeputeerde Staten past geen zienswijze dat Prinsen beek zou moeten worden opgeheven. Ook de na overgang van de Haagsche Beemden overblijvende gemeente Prin senbeek behoudt dan nog een zielental van boven de 5000. Het is een algemeen aanvaarde zienswijze dat gemeenten boven de 5000 zielen voldoende bestuurs kracht moet worden toegeschreven om een eigen zelf- sta digheid te bewaren.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Prinsenbeek - Notulen van de gemeenteraad | 1966 | | pagina 316