-260- Het lid P. BIEMANS zegt zijn voorstel te wil len handhaven. 1 Wethouder DlKMAKS merkt op, dat omtrent de grondruil van de oostelijke helft van de Haag- sche Beemden tegen Effen en Liesbos nog niets bekend is. Hij acht het gevaarlijk als Breda nu reeds kan gaan bouwen, terwijl ten aanzien van de grondruil alles nog even onzeker is. Het lid P. BIEMANS zegt, dat het voorbereiding^ besluit los van de gebiedsruil moet worden ge zien. De VOORZITTER acht het onjuist, dat de grond eigenaren tengevolge van bestuurlijke maatre- j gelen bevoordeeld worden, waardoor de toekom stige bewoners onredelijk zwaar belast worden. Hierbij dient geen verschil gemaakt te worden of Breda bouwt of dat rrinsenbeek bouwi Ten aanzien van eventuele - tengevolge van het voorbereidingsbesluit - ontstane schade merkt de Voorzitter op, dat een schrijven van Burge meester en wethouders van Breda ontvangen is, waarin vergoeding van deze schade volgens de schjdevergoedingsverordening wordt toegezegd. Het lid JANSEN acht het dan mogelijk om door het indienen van een bouwplan aanspraak te maken op een - vermoedelijk - immaginaire winst. Via deze handeling ontstaat dan de mo gelijkheid op een speculatieve winst, hetzij een reële of irreële. ot uitvoering behoeft het bouwplan dan nog niet te komen, want men gaat voor een jaar of acht geen huis bouwen. Het lid HÏÏRkS acht het toch wel mogelijk om voor zo'n korte tijd een huis te bouwen indien het een tuinder betreft, die zijn bedrijf splitst ten behoeve van een van zijn kinderen. Wethouder VAN DER WESTEN meent, dat er stapels bouwaanvragen zouden moeten liggen indien een - schadeloosstelling zo eenvoudig lag als het lid Jansen stelt. De mensen duperen zichzelf door dan geen bouwaanvrage in te dienen. Het lid HURKS meent, dat geen enkele boer of tuinder in staat is om de onteigeningsvergoe ding te berekenen. De VOORZITTER zegt, dat belanghebbenden zich kunnen wenden tot de adviseur van de Boeren bond en dat ze daar een goed advies krijgen. g Het lid P. BIEMANS vindt het het ergste, dat de mensen in de uitvoering van hun bedrijf belemmerd worden. De VOORZITTER stelt, dat Breda formeel aan de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Prinsenbeek - Notulen van de gemeenteraad | 1966 | | pagina 260