-18-
23Nota inzake bezwaarschrift tegen het weigeren van een bouwver
gunning (uitbreiding woning L.Lignac. Meester Bierensweg 8).
De voorzitter doelt mede dat de commissie ruimtelijke ordening
en openbare werken zich niet competent acht de verkeershinder
te beoordelen, Het zou raadzaam zijn de zaak aan te houden en
een deskundige een onderzoek te laten instellen.
De Heer van de Mosselaar merkt, los hiervan, op, dat ongeveer
anderhalf jaar geleden liberalisering van bouwvoorschriften is
toegezegd, hetgeen tot op heden nog niet is gerealiseerd.
De voorzitter antwoordt hierop, dat op deze materie op korte
termijn zal worden teruggekomen. De reden van achterwege blijven
is, dat het onderhavige bestemmingsplan door Gedeputeerde Staten
is vastgesteld, met de handhaving van de bebouwing, die aanwezig
was, en dit pand was er.
Voorts wijst hij er op dat de gemeente gebonden is aan de door
Gedeputeerde Staten vastgestelde bepalingen.
De Heer Kennekam merkt op, dat indien de Raad de ontheffing ver
leent, de voorzitter dan toch het besluit ter vernietiging kan
voordragen.
Hij licht als mening van de fractie toe, dat ontheffing kan wor
den verleend. Persoonlijk is hij van mening dat het niet tot een
deskundigen-commissie moet komen.
Wethouder Roeien vindt zo'n commissie bezwaarlijk, daar dit een
precedent schept.
De Heer Hennekam komt het dan gewenst voor de eventuele hinder
te onderzoeken omdat het hier een uitzonderingspositie betreft.
De Heer van de Mosselaar vraagt zich af of er andere oplossingen
mogelijk zijn; zijns inziens is het gewenst deze materie nader
te bestuderen.
De voorzitter wijst er op, dat formeel Burgemeester en Wethouders
niet bevoegd zijn. Ontheffing is niet mogelijk. Dit is echter wel
toegestaan bij een zogenaamd postzegelplan. De procedure van zo'n
plan wordt toegelicht en opgemerkt wordt dat dit veel tijd zal
vergen.
Wethouder van der Westen is van mening dat als het via een com
missie kan, dat het dan ook thans mogelijk is; wel is echter toe
passing van artikel 50 woningwet nodig.
De voorzitter kan met de gedachte van een kennelijke hardheid
meegaan. Naar aanleiding hiervan merkt hij op, dat in de toekomst
bij wijziging een escape mogelijk dient te zijn.
Na verdere discussie en gelet op de toezegging van de voorzitter
dat deze in dit geval geen aanleiding ziet tot het voordragen ter
vernietiging, wordt zonder hoofdelijke stemming besloten de ge
vraagde vergunning in beroep te verlenen.