A
-12-
De Hoer Miltenburg zegt wat te hebben voorbereid, doch daar er al
édn en ander gezegd is, moet zijn verhaal bekeken worden vanuit
het standpunt van de zogenaamde import, van mensen uit het westen
van het land; ofschoon hij zich schaart achter de ingediende motie,
verzoekt hij toch zijn hier volgende bijdrage a tetre personel te
nemen:
"De nota van Uw geëerd College inzake vuilnisophaaldienst alsmede
het vergelijkend kosten-overzicht, geeft een inzicht van de fi
nanciële aspecten en consequenties van de verschillende mogelijk
heden van huisvuil ophalen.
In deze context is deze nota een zakelijk stuk waarvoor ik waar
dering uitspreek.
Het is een goede zaak dat een gemeentebestuur, in het bijzonder
waar het gaat over bestedingen, getuigt van haar verantwoordelijk
heid bewust te zijn en naarstig zoekt naar een voordelige oplos
sing voor de belanghebbende inwoners.
Zouden wij thans leven in I960 in plaats van 1972, dan zou stellig
niemand moeilijkheden hebben met een desissie in deze aangelegen
heid. De kwestie is echter mijnheer de voorzitter, dat de maat
schappelijk bewust levende mens in 1972 door alle publiciteitsmedia
wordt bestormd met de problemen van de milieuvervuiling op velerlei
gebied en zich daarom zorgen maakt over de toekomst van deze mooie
aarde en daarmee voor zijn nageslacht.
Prinsenbeek is weliswaar een minuscuul stukje van deze aarde, maar
wij ademen hier, hemel zij dank, nog zuivere lucht in en het water
drinken wij zonder kommer en met graagte. Maar na deze juichtonen
blijkt een grote voorzichtigheid wel zeer geboden, zoals nog on
langs overduidelijk bleek, toen de door een ieder geconstateerde
kattepisreuk nog maar juist bij onze Noord-Oost grens bleef steken.
Er behoeft niet zoveel mis te gaan in onze gecompliceerde samenle
ving om ook dit zuivere leefklimaat voor lange tijd te bederven.
Is het misschien, mijnheer de voorzitter, dit voor de huidige tijd
zo gunstig leefklimaat en waar hier reeds zo velen elders hebben
kennis gemaakt met de ontstellende gevolgen van de industriële
vervuiling en in feite naar deze streek zijn gevlucht, dat zij met
een verontrust en wakend oog toezien óók op de zuiverheid van de
grond, waar wij toch al reeds zo'n zware wissel op trekken. Waarin
wij bovendien - gezien de noodzaak nog steeds hier ter plaatse -
het grootste gedeelte van het geproduceerde afval, het huishoude
lijke afval, in de grond moeten verwerken.
Het is voor een iedereen duidelijk dat dit afval inhoudelijk voor
het overgrote deel bestaat uit verpakkingsmaterialen, zoals flessen
en plastics in velerlei vormen. Men dient begrip te kunnen opbrengen
voor de aversie van deze mensen, wanneer deze onverteerbare zaken
weer opnieuw moeten worden verpakt in plastic vuilniszakken en daar
mee de grond met zo'n 200.000 zakken per jaar nog eens extra te gaan
belasten.
In bittere ernst, mijnheer de voorzitter, verzoek ik Uw College deze
ontstellende hoeveelheid, die na enige jaren tot millioenen vier
kante meters plastic-folie zou kunnen uitgroeien en een ondoordring
baar vlies gaan vormen, niet te bagatelliseren.