De heer Miltenburg vindt het een goed voorstel. De enige op
merking zijnerzijds is dat deze belastingen niet automatisch
in de toekomst moeten worden gehanteerd om tekorten in de be
groting op te heffen. Hij vindt dat tekorten bij specifieke
dienstverleningen van de gemeente toegerekend moeten worden
naar die takken. In die gevallen moet de raad niet onmiddellijk
grijpen naar deze onroerend-goedbelastingen
De heer Dirven vraagt waarom er geen schattingen van de gebouwde
eigendommen voor 1 januari 1978 mogelijk zijn, zodat de inwoners
de gelegenheid krijgen op die schattingsbedragen verweer te
voeren. Zoals het thans geregeld is wordt uitgegaan van verouderde
belastinggegevens namelijk die van de vorige eeuw. Verder vraagt
hij zich af hoe de waarde van eenzelfde soort woning te Breda en
in Prinsenbeek wordt bepaald. Ook vraagt hij of het College al
een idee heeft hoe en wanneer de schattingen worden vastgesteld.
Tenslotte vraagt hij of de bewoners van het buitengebied niet te
hoog zullen worden aangeslagen nu volgens hem enige belastingen
tot nu toe door deze bewoners niet zijn betaald.
Wethouder van der Westen voelt dat de raad enigszins vrees heeft
voor opvoering van de tarieven. Hij wijst er op dat de raad de
tariefsbepaling zelf in de hand heeft door deze jaarlijks te
bezien. Van de schattingen, die gedaan zullen worden, kan elk
individu in beroep gaan. De schattingsbedragen zullen overigens
in alle redelijkheid worden vastgesteld aangezien deze anders
niet houdbaar zijn.
Van de bewoners van het buitengebied heeft enige tijd geleden
het College bepaalde gegevens opgevraagd, die bij de waardebepa
ling uitgangspunt kunnen zijn. Anderzijds is een ambtenaar belast
met de schattingen, die in de loop van volgend jaar nog moeten
geschieden. Voor wat betreft de opmerking van de heer Dirven of
de bewoners van het buitengebied niet teveel betalen in verge
lijking met die in de bebouwde kom zegt hij dat dit evenzeer
kan gelden voor de bewoners van bebouwde kom en voor degenen die
via de grondaankoop bepaalde opslagen hebben betaald.
De heer Roeien zegt destijds reeds moeite te hebben gehad met de
inventarisatie, vooral omdat toen is gevraagd naar de verzekerde
bedragen; het over- of onderverzekerd zijn van bouwsels kan in dat
verband een irreële indruk geven; verder herinnert hij er aan,
zoals ook in het voorstel is vermeld, dat landbouwgronden en
kassen vrijgesteld zijn van deze belastingen, doch dat de Minister
hierop intussen een bepaalde claim heeft gelegd, namelijk zodanig
dat subsidie aan waterschappen binnen het kader van waterbeheer-
singskosten zal vervallen omdat hier meer ruimte ontstaat om het
op de eigenaren te kunnen verhalen. Hij hoopt dat in de raad
niet geschermd wordt met de voorsprong die de landbouw nu bij
deze belastingheffing heeft, want die voorsprong zal snel genoeg
verdwenen zijn.
Nadat wethouder Van der Westen heeft opgemerkt dat de bevoegdheid
te dezen aanzien bij andere organen ligt, stelt de voorzitter voor,
na er op te hebben gewezen dat de inventarisatie van destijds
zuiver indicatief is, de discussie te sluiten en vraagt hij of er
leden zijn die stemming wensen.
Zonder hoofdelijke stemming wordt overeen
komstig het voorstel van het College be
sloten.
-9-
- 11. -