-12-
De Heer Jansen meent dat, bij niet-bebouwing van percelen
bouwgrond in een bestemmingsplan, voor het gemeentebestuur
de mogelijkheid van onteigening openstaat.
De voorzitter zegt dat dit kan inhouden dat de rechtbank
onteigeningsvergoedingen zal vaststellen die gerelateerd
zijn aan naastgelegen percelen bouwgrond, die door de ge
meente bouwrijp zijn gemaakt.
Er moet volgens hem de mogelijkheid geschapen worden om
wel de juiste man voor de belasting aan te slaan, doch de
betaling en inning uit te stellen, waarbij hij denkt aan
een tweede hypotheek of een privaatrechtelijke overeenkomst,
waarbij uitstel van betaling wordt verleend.
Volgens de Heer van Seventer biedt een tweede hypotheek
geen rechten omdat een eerste hypotheek voorrang heeft.
De Heer Roeien herinnert er aan dat het gedeelte van het
bestemmingsplan, waarvoor de belasting is bedoeld, is vast
gesteld naar aanleiding van overleg met de provinciale
planologische dienst en het is destijds niet de bedoeling
geweest van de gemeente om dit gebiedje voor woningbouw te
bestemmen. Zijn fractie heeft er moeite mee, dat een tuintje
van iemand, liggend in dat gebiedje, na 25 of 30 jaar ineens
wordt belast zonder dat er op gebouwd wordt door die eige
naar. Hij vindt overigens wel dat bouwgrondbelasting een
juiste regeling is om situaties te regelen daar waar gron
den door bouwrijpmaken aanmerkelijk in waarde stijgen.
Het is ook denkbaar dat iemand zijn grond snel wenst te
verkopen nu er een waardestijging is. Hij vraagt zich af
of de belasting op de grond notarieel is vast te leggen,
waarbij het belastingbedrag wordt betaald zodra gebouwd
wordt. Ook acht hij het mogelijk dat enige percelen, de
meest noordelijke, een andere bestemming zouden krijgen
zodat er ter plaatse niet een of twee woningen kunnen wor
den gebouwd. Hij vraagt het college deze zaken nog eens
te bezien. Zijn fractie gaat akkoord met de belasting, maar
kan zich niet verenigen met de regel dat de belasting binnen
een bepaalde termijn wordt geind.
De Heer van der Westen, wethouder, meent dat de raad het
zich te moeilijk maakt. Hij herinnert er aan dat de straat-
aanlegbelasting destijds geheven werd van de eigenaar per
1 januari van het jaar volgend op dat waarin gebouwd werd.
Hij meent dat het mogelijk is de belasting als een soort
kettingbeding door te spelen aan opvolgende eigenaren van
grond, waarop gebouwd mag worden. Overigens denkt hij dat
het schrijven aan de betrokkenen hen eerst duidelijk gemaakt
heeft welke waarde hun grond heeft. Persoonlijk vindt hij
het ook niet juist indien er belasting geheven en geind
zou worden van grond die niet bebouwd wordt. In de door
hem voorgestelde constructie, zoals destijds bij de straat-
aanlegbelasting is gevolgd, komt de belasting toch aan de
gemeente
Ook de fractie van de Heer Roeien verklaart ermede akkoord
te kunnen gaan indien er een constructie gevonden wordt
die de belasting laat voldoen op het moment dat er wordt
gebouwd_n