-3-
vastgestelde gemeenschappelijke regeling Woonwagen
schap Breda is op 31 maart ingetrokken door de Raad.
Toen is een gewijzigde regeling vastgesteld. De com
missie heeft zich op het standpunt gesteld, dat de
aanwijzing op grond van een inmiddels ingetrokken
raadsbesluit niet tot enig rechtsgevolg kan leiden
en daarom wordt geadviseerd het bezwaarschrift niet
ontvankelijk te verklaren. Deze juridische construc
tie spreekt hem wel aan.
De Heer Dirven vraagt zich af in hoeverre een nieuw
door de Raad genomen besluit een eerder genomen be
sluit met toch dezelfde inhoud ontkracht.
De voorzitter constateert dat formeel men erkennen
moet, dat de beslissing niet kan gegrond zijn op een
raadsbesluit, dat ingetrokken is.
De Heer Jansen wenst als voorzitter van de commissie
bezwaarschriften, doch ook als raadslid en als voor
zitter van zijn fractie nog toevoegingen te doen aan
het advies. Hij meent dat de Raad de gevolgen van de
uitspraak op het bezwaarschrift zal moeten accepte
ren. Hij gelooft dat het verstandig is, om elk in het
verleden terecht of ten onrechte genomen besluit in
te trekken.
Hij zou dit willen doen ongeacht het feit of de arob-
commissie terecht of ten onrechte gehandeld heeft.
Als raadslid vraagt hij het college zich op de hoogte
te stellen en stringent de procedure te volgen, die
gevolgd moet worden, indien de ombouw van het Woon
wagenschap Breda beëindigd isDan treedt volgens hem
een nieuwe rechtssituatie in en zal de raad zich op
nieuw moeten beraden. Vooruitlopende op het feit, dat
aangenomen mag worden dat de ombouw van het Woonwagen
schap Breda binnen niet te lange tijd formeel zijn be
slag zal krijgen door besluiten van omliggende gemeenten
en daarop nodigde goedkeuringen, stelt hij voor nu reeds
de dan nodige procedure - met inspraak - in gang te
zetten om alsnog met het nieuwe woonwagenschap te komen
tot aanwijzing van een plaats voor een te stichten
woonwagencentrum. Hij meent dat bij het volgen van deze
procedure de Arob-commissie voldoende grond wordt ge
geven aan het bezwaarschrift van de heer Quarles van
Ufford, waarbij hij begrip heeft voor de suggestie een
procedure te hebben met inspraak. Hij vraagt de raad
het eerder genomen besluit tot aanwijzing of voorkeurs
bepaling voor de plaats van een in Prinsenbeek te stich
ten woonwagencentrum in te trekken; hij vraagt het col
lege zich op korte termijn te bezinnen op de wijze
waarop inspraak gestalte gegeven kan worden, zodat
daarmede zo snel mogelijk na goedkeuring van de gemeen
schappelijke regeling begonnen kan worden. Hij meent
dat door het aanvaarden van zijn voorstellen, hoewel
het bezwaarschrift ongegrond wordt verklaard, niet
voorbij gegaan wordt aan de inhoud daarvan. Hij zegt
dat in het bezwaarschrift vele punten zitten die de
commissie wel aangesproken hebben, doch die, gezien de
ongegrondverklaring"