fa
De heer Dirven wil bepaalde delen van de gemeenten, zoals
openbaar groen en speelplaatsen helemaal vrijhouden van
honden; de klachten hierover zijn legio.
De heer van den Eiinden ondersteunt deze woorden en vraagt
nogmaals antwoord op zijn brief.
De voorzitter zegt dit antwoord wel te willen geven, doch
schriftelijk.
De heer Hennekam wijst er op, dat het een mentaliteitskwestie
is; bovendien gaat de motivatie bij de opsporingsambtenaren
wel over als men bedenkt, dat na een proces-verbaal de be
treffende dame bij de rechter te horen kreeg:
"mevrouw ik voel met u mee, want ik heb ook een hond". De
conclusie was, dat zij niet veroordeeld werd.
De heer van den Ei inden vindt dit een zeer trieste zaak en
zou deze aangelegenheid in een discussie betrokken willen
zien; het is wel een moeilijke zaak, doch de gemeente moet
niet dit probleem uit de weg gaan.
De voorzitter zegt nogmaals toe deze brief schriftelijk te
zullen beantwoorden, mogelijk voorzien van een suggestie.
De heer Roeien vraagt in de beschouwing te betrekken de om
standigheid, dat de hondenpenning is ingevoerd om na te gaan
wie de eigenaar van een hond is.
s) Schrijven d.d. 26 november 1978 van het bestuur van "Eigen
Handen" en het schrijven d.d. 29 december 1978 van het Cultu
reel Jongerencentrum inzake het gemeentelijk subsidiebeleid
t.o.v. deze verenigingen;
De heer Jansen zegt niet tevreden te zijn met het ter inzage
leggen van de correspondentie van het Cultureel Jongeren
Centrum en Eigen Handen, omdat tijdens de behandeling van
de begroting door zijn fractie is gesteld, dat het wenselijk
wordt geacht op zo kort mogelijke termijn een inzicht te ver
krijgen over het wel en wee van deze beide verenigingen.
Hij meent, dat er voor gewaakt moet worden, dat niet een
bepaalde demotivatie gaat optreden bij de beide instellingen,
die enerzijds tegen zware lasten aankijken en anderzijds niet
weten waar zij aan toe zijn.
Het college zou voor de volgende vergadering een suggestie
kunnen doen om uit de moeilijkheden te komen; als wij deze
zaak op de lange baan schuiven, kunnen deze verenigingen wel
eens ter ziele gaan.
Wethouder van Seventer citeert uit het schrijven van het C.J.C.
de eerste alinea: "allereerst willen wij u bedanken, dat u
uw mederaadslid, tevens wethouder, tot de orde hebt geroepen,
zodat onze brief van 26 november 1978, als ingekomen stuk
erkend, op de agenda van uw vergadering van 22 februari
1979 zal staan" Einde citaat.
De heer Jansen vindt dit een correcte aanhaling.
De heer van Seventer antwoordt, dat als er sprake zou zijn van
"tot de orde roepen", dit geldt voor het gehele college, dat
raadsstukken of ingekomen stukken in overleg met de voorzitter
op de agenda plaatst en niet voor de wethouder. Als de wet
houder rechtstreeks bedoeld wordt, is dit kennelijk "op de
persoon" spelen. Bovendien is dez.e opmerking zeer geladen,
destijds is op vriendelijke wijze opgemerkt, dat een ingekomen
stuk niet op de agenda was geplaatst, waarop op even vriende
lijke wijze is geantwoord, dat dit stuk nog in het college
besproken moest worden.
m