De heer Dirven blijft het merkwaardig vinden: wat is juist? De mondelinge
verklaring van het CDA of de schriftelijke verklaring van het bestuur van
de Judo-vereniging.
De voorzitter antwoordt, dat hij zo nodig een uitleg hieraan zal geven en
verleent eerst het woord aan de heer Lodewijks.
q) Rapport van G.G.D. Stadsgewest Breda inzake controle hygiëne en veiligheid
zwembad "de Kuil";
r) Bezwaarschrift G. Bruins en andere d.d. 3 juli 1979 tegen verleende bouw
vergunning aan N. Baay, Groenstraat 99b tot het bouwen van een nieuwe be
drijfsruimte
s) Klacht d.d. 13 juni 1979 van diverse bewoners Kapelakkers en Staart over
wateroverlast in hun woningen.
De heer Lodewijks gaat nader in op punt r) inzake een bezwaarschrift van
G. Bruins tegen een verleende bouwvergunning aan de heer N.Baay.
In de vergadering van de commissie ruimtelijke ordening is de lezing van
burgemeester en wethouders bekend gemaakt, namelijk dat ingevolge de wet
AROB het college van burgemeester en wethouders in eerste aanleg en met
uitsluiting van de raad en de commissie AROB, bevoegd is een beslissing
te nemen op het bezwaarschrift.
De commissie ruimtelijke ordening vindt dit een onverantwoorde procedure
uit een oogpunt van rechtvaardigheid; zij heeft zich afgevraagd, of voor
deze zaak de commissie AROB uit de raad toch bijeen had moeten komen.
Met uitdrukkelijk beding, dat, indien de wet AROB dat zou toelaten, ad
viseert de commissie ruimtelijke ordening om in dit geval en in het ver
volg, op dit punt de verordening, regelende de samenstelling en bevoegd
heden van de commissie AROB te herzien.
De heer Lodewijks vervolgt, dat in de betreffende verordening niet is
vastgelegd in welke gevallen de commissie moet samenkomen; slechts is be
paald, hoe zij is samengesteld, hoe zij bijeenkomt. Over de functie kan
men niets lezen.
Namens zijn fractie adviseert hij de verordening zodanig te wijzigen, dat
indicaties worden opgenomen omtrent de onderwerpen, waarover moet worden
geadviseerd of beslissingen moeten worden genomen.
Zowel de wet ruimtelijke ordening als de woningwet bevatten beroepsmoge
lijkheden op de raad. De heer Lodewijks licht dit met een aantal voorbeel
den toe. Zo kan men ingevolge artikel 51 in beroep gaan bij de raad onder
meer bij weigering van een bouwvergunning; in veel gemeenten wordt de raad
bijgestaan door een commissie voor bezwaarschriften, een commissie, die
dus los van de AROB-procedure opereert.
Zijn fractie is voorstander van zo'n commissie voor bezwaarschriften, want
anders komen burgemeester en wethouders, die partij in de zaak zijn, met
een voorstel aan de raad; vaak zal men in zo'n voorstel tot de conclusie
komen, dat de weigering terecht is geweest. Zo'n situatie brengt vaak
raadsleden in een positie, waar ze niet thuis horen. De neiging bestaat
dan, dat opgetreden wordt als ombudsman of pleitbezorger van belangen van
burgers, terwijl het alleen maar mag gaan over de vraag, of recht is ge
schied of niet.
Spreker concludeert, dat de instelling van een commissie bezwaarschriften
wenselijk is- en dat een bezwaarschrift niet .dan na overleg met een raadscommissie
Ten ^.anzien van punt s) vraagt de heer Lodewijks of kan worden meegedeeld
welke procedure wordt gevolgd.
Zich tot de heer Dirven richtend, zegt de voorzitter zijn verbazing te be
grijpen; hij is van mening, dat het bestuur vreest, dat men weer langer
moet wachten om over een nieuwe ruimte te kunnen beschikken.
-3-
in handen van burgemeester en wethouders wordt gesteld.