-9-
Daarin zit een groot gevaar; het is voor plannenmakers uiterst eenvoudig
om vrij rigide, allerlei verbodsbepalingen op te nemen. In een extreem
geval kan dat zo ver gaan, dat bijna iedereen, die binnen de sfeer van
het plan valt, het als een uitermate vervelend keurslijf gaat beschouwen
ook in die gevallen, waarin een meer flexibele bepaling acceptabel zou
zijn.
Dat is hier gelukkig niet het geval. Althans niet voor sommigen.
Voor de burgers in het buitengebied moet echter een andere mening gelden.
Zijn fractie verzet zich er tegen, dat voor deze bevolkingsgroep regels
zijn geformuleerd, die als te strikt kunnen worden aangeduid. Te zeer
vinden deze regels schijnbaar hun oorsprong in de gedachte, dat de bur
gers eigenlijk niet thuis horen in het buitengebied en dat zij, voor zo
ver zij er toch al zitten, zwaar aan banden dienen te worden gelegd.
Zo mag een bestemmingsplan naar de mening van zijn fractie echter niet
werken.
Spreker vindt, dat een bestemmingsplan dient te regelen en belangen op
elkaar af te stemmen, het dient niet bepaalde bevolkingsgroepen als onge
wenst aan te wijzen en deze voor hun aanwezigheid te straffen met allerlei
verbodsbepalingen
Het is de gedachte van de P.v.d.A. dat hoe vervelend dat ook met het oog
op de uitgangspunten van het plan is, de ontwikkeling niet tegen te hou
den is, dat agrariërs hun opstallen en grond aan burgers verkopen en daar
mee hun bedrijf ontmantelen.
Het geeft dan geen pas om de koper van het ontmantelde bedrijf te straffen
voor de aankoop ervan.
Iets anders is de vraag of men anders door ontmanteling van agrarische be
drijven burgerbewoning in het buitengebied dient te tolereren, de mening
van zijn fractie is daarover kort en duidelijk: nee.
Voor de burgers in het buitengebied zijn allerlei verbiedende voorschrif
ten opgenomen, maar ook is aangegeven in welke gevallen burgemeester en
wethouders over wijzigingsbevoegdheden beschikken.
In verband met het bovenstaande zou zijn fractie de raad willen verzoeken
een principiële uitspraak te willen doen met betrekking tot het hanteren
van deze wijzigingsbevoegdheden in het geval van bestemmingen voor woon-
doeleinden.
Zo'n uitspraak tast het plan niet aan, leidt niet tot een wijziging, maar
beschermt alleen de belangen van diegenen, die als burgers in het buiten
gebied woonachtig zijn. Die uitspraak zou naar de mening van de Fractie
van P.v.d.A. als volgt kunnen luiden;
De Raad dringt er bij het college van burgemeester en wethouders op aan,
om in gevallen, waarin een burger in het buitengebied aan zijn bezittingen
in dat gebied een andere bestemming wenst te geven dan de bestemming van
woondoeleinden en a) de nieuwe bestemming niet strijdig is met de alge
mene belangen die in het bestemminsplan zijn vastgelegd en b) de bestem
mingen die met zoveel woorden als niet toelaatbaar in de voorschriften
zijn aangeduid, om in zulke gevallen van zijn wijzigingsbevoegdheden in
ruime mate gebruik te maken.
De heer Roeien had liever gehad, dat hij dit geluid in de raadscommissie
ruimtelijke ordening had gehoord, dan kon het daar worden uitgediept.
De heer Lodewijks licht zijn standpunt ten aanzien van de aanwezige bur
gers in het Buitengebied nader toe, dit op verzoek van de voorzitter,
omdat hem niet duidelijk is welke richting de heer Lodewijks op wil.
Indien een burger in het buitengebied de bestemming van zijn woning wil
wijzigen moet worden bezien of dit in strijd is met de algemene uitgangs
punten van het bestemmingsplan. Is er strijd aanwezig, dan kan die bestem
mingswijziging niet doorgaan. Is er geen strijd met het plan aanwezig,
dan behoren burgemeester en wethouders een soepel gebruik te maken van
hun wijzigingsbevoegdheid.
A