-li-
Zijn fractie is geen tegenstander van de steraanduidingen op de plankaart.
Hij vindt dat het weinige dat in Prinsenbeek nog van cultuurhistorische
waarde is beschermd dient te worden.
Er bestaan nogal wat bedenkingen tegen die aanduidingen.
Dat blijkt onder andere uit verschillende bezwaarschriften waarin reclamanten
zich tegen de steraanduidingen in het algemeen of tegen steraanduidingen
in een bijzonder geval keren.
Ook in de commissie ruimtelijke ordening is bij herhaling over de wense
lijkheid van de steraanduidingen gesproken. De meningen daarover waren
en - althans zo is zijn inschatting van de uiteindelijke mening van de
commissie - bleven verdeeld.
Toch, zo vervolgt spreker, hecht hij eraan om op deze plaats uitdrukkelijk
te stellen dat de steraanduidingen niet bij toeval en niet bij willekeur
op de plankaart terecht zijn gekomen. Dat is namelijk de onterechte mening
van sommigen.
Op uitdrukkelijk verzoek van de commissie ruimtelijke ordening is door de
Werkgroep Haagsche Beemden aan die commissie een lijst overgelegd. Op deze
lijst was aangegeven welke opstallen in het buitengebied van meer of minder
cultuurhistorische waarde zijn. Op grond van deze inventarisatie is na grondig
overleg bepaald welke van de aangegeven objecten voor een steraanduiding
in aanmerking zouden moeten komen.
Wat zijn nu de bezwaren die ingebracht worden tegen de uiteindelijke ge
geven steraanduiding?
Naar de mening van spreker zijn die van drieerlei aard.
Ten eerste zijn er bezwaren die erop neerkomen, dat men niet vermag in te
zien wat nu eigenlijk de cultuurhistorische waarde van een bepaald object
met een steraanduiding is. Dit bezwaar is ernstig' voorzitter, omdat hier
in het geding is de vraag wie nu eigenlijk over de deskundigheid en compe
tentie beschikt om daarover een oordeel uit te spreken.
Ten tweede zijn er bezwaren die zich richten op de financiële consequenties
die de gegeven aanduidingen kunnen hebben voor de direct betrokkenen en op
het ontbreken van enige financiële regeling die voor deze consequenties
soulaas zou kunnen bieden.
Tenslotte worden er - zoals ook tegen allerlei andere onderdelen van het
bestemmingsplan - bezwaren aangetekend die naar het oordeel van zijn
fractie tot de misverstanden dienen te worden gerekend. Sommige reclaman
ten gaan er ten onrechte vanuit dat, indien aan een agrarische bestemming
een steraanduiding is toegevoegd, dat dan daarmede ook is bepaald dat voor
nu en voor altijd deze aanduiding de groei en de aard van de agrarische
bedrijfsvoering is bevroren.
Dat er met andere woorden met de opstallen niks meer zou mogen gedaan
worden behalve ze in stand houden.
Die effecten hebben de steraanduidingen echter niet. Dat is naar de
mening van zijn fractie ook terecht.
Zij' vindt dat - in ieder geval voorlopig - de steraanduidingen geen
effect dienen te hebben op het agrarisch gebruik van opstallen en gronden.
Anders ligt dat bij de woonbestemmingen C waaraan een cultuurhistorische
waarde is toegekend. Hier is de zaak inderdaad bevroren en heeft de aan
duiding wel als consequentie dat het enige dat de eigenaar of gebruiker
van de opstallen mag doen bestaat uit het instandhouden van de opstallen.
Zijn fractie kan zich ook hier achter de consequenties van zo'n bestem
ming scharen, zij het dat hij voorziet dat, indien in een later stadium
de bestemming woondoeleinden gewijzigd wordt in een andere bestemming
met een meer economisch belang voor de eigenaar/gebruiker, ook dan hier
belangrijke frictiepunten kunnen ontstaan tussen economische waarden en
cultuurhistorische waarden. Dan zal naar de mening van zijn fractie een
zelfde behandeling van deze bestemmingen dienen plaats te vinden als thans
en in de toekomst wordt vastgesteld voor objecten met een in hoofdzaak agrarisch
bestemming.