-6-
De heer Roeien vindt het merkwaardig, dat een andere fractie wel de
motie ondertekent, zonder dat men het met de inhoud eens is.
Hij licht toe, dat er enkele verschilpunten zijn tussen de motieven,
die zijn fractie hebben doen opteren voor de keuzemogelijkheid sub
2 en die genoemd in de motie van de P.v.d.A gesteund door Gemeen
schapsbelangen. Omwille van deze verschilpunten zal zijn fractie
aan deze motie geen steun kunnen geven.
De heer Dirven zegt, dat de heer Roeien er zich gemakkelijk van af
maakt, als hij zegt, inderdaad we moeten in elke provincie de struc
tuur van onder af ook in het stadsgewest moeten opbouwen. Het be
vreemdt hem, dat de fractievoorzitter van het CDA steeds als er
stadsgewestelijke zaken aan de orde zijn, stelt, houdt het stadsge
west zo klein mogelijk en nu doet men het tegenovergestelde.
De heer Jansen protesteert tegen deze opmerking, aangezien hij zich
nimmer tegen het stadsgewest heeft verzet, alleen heeft hij altijd
gepleit voor grotere zuinigheid.
De heer Dirven repliceert met de opmerking, dat hoe zwaarder het
stadsgewest wordt, hoe groter het uitgavenpakket wordt, bovendien
moet het stadsgewest controleerbaar zijn.
Nu zegt men, aldus de heer Dirven, we moeten Brabant niet verdelen en
we gaan een sterk stadsgewest maken, doch hoe zwaarder het stadsge
west wordt hoe minder inzichtelijker dit wordt voor de burgers en
onze gemeentenaren.
Na een discussie tussen voorzitter en de heer Dirven over de vertegen
woordiging in het Stadsgewest wordt het woord verleend aan de heer
Lodewi jks
De heer Lodewijks maakt bezwaar tegen de opmerking van de voorzitter,
dat het Stadsgewest Breda wordt vertegenwoordigd door gemeenteraads
leden; hij wijst er op, dat dit een zeer indirecte vertegenwoordiging
is, dat uit de verschillende gemeenteraden een beperkt aantal per
sonen wordt aangewezen en dat we afhankelijk zijn van de goedwillend
heid van die personen om informatie te verstrekken aan de raden zelf
en mocht er een provincie West-Brabant komen, dat de nabijheid van
dat bestuur waarschijnlijk ook de heer Roeien er meer toe zou nopen
om zo nu en dan daarvan wat te zeggen.
De heer Roeien antwoordt, dat hij momenteel niet spreekt als ver
tegenwoordiger van de provincie, doch als gemeenteraadslid.
De heer Jansen voegt er aan toe, dat een woord van erkentelijkheid
op zijn plaats is voor zijn mede-fractiegenoot, die in staat is
geweest om in een tijdsbestek van drie dagen zijn voorzitter een ge
heel andere mening aan te praten, daarbij gelet op de uitlatingen
van laatstgenoemde in de commissievergadering. In de vier jaar, dat
de heer Nagelkerke in de Raad is geweest, hebben hun uitwerking niet
gemist. Spreker heeft daarvoor groot respect.
De heer Nagelkerke antwoordt, dat hij jaren alleen in de raad heeft
gezeten, en als hij dan sprak over mijn fractie, dan bedoelde hij
daar de gehele gemeente Prinsenbeek mee.
De heer de Hoon zegt te blijven voelen voor de mogelijkheid, ge
noemd onder 2, doch de ondertekening van de motie moet gezien wor
den als een democratische gedachte.
De voorzitter brengt de motie in stemming. Na stemming blijken te
gen de motie te hebben gestemd de leden Jansen, van der Westen, Hou
tepen, van Seventer, van der Bom, de Hoon, van den Eijnden, van
Schaik, Roeien en Hennekam, terwijl vóór de motie hebben gestemd
de leden Lodewijks, Nagelkerke en Dirven.
De voorzitter constateert, dat de motie is verworpen met 10 tegen 3
stemmen