opgeleverd op 19 november 1979 werd uitgebracht en dat er twee offertes
zijn ingekomen gedateerd 26 november 1979. Hieruit valt de conclusie
te trekken dat het college op 26 november 1979 alle stukken in zijn be
zit had, nodig om de gemeenteraad aan te bieden. Sindsdien zijn er 6
maanden verstreken, in welke periode overigens één raadsvergadering
geen doorgang heeft gevonden, waarin een voldragen stuk heeft gecircu
leerd, en spreker vindt het onjuist dat het college in zijn nota aan de
raad spreekt over een onderzoek dat begint dit jaar zou zijn opgedragen of
uitgevoerd. Hij verzoekt het college hem mede te delen wat er met deze
stukken is gebeurd en waarom die bewuste formulering is gebezigd.
De heer van den Eijnden vindt dat het rapport van de Koninklijke Nederlandse
Lawn Tennis Bond veel te denken geeft. Het is een bijzonder goed rapport,
en omdat er technisch zoveel gesproken wordt over goed onderhoud van de
banen stelt zijn fraktie voor dat het rapport terdege wordt doorgenomen
met de betreffende terreinbeheerders. Hij verwacht dat naar aanleiding
daarvan een dergelijke onderhoudsbeurt nimmer meer nodig zal zijn, welke
indruk hij overigens ook gekregen heeft na gesprekken met terreinbeheerders
in de gemeente Breda. Zijn fraktie verwacht ook dat de uitkomsten van dit
gesprek binnen een periode van een half jaar ter kennis zullen worden ge
bracht van de commissie voor sport en cultuur of van de gehele gemeenteraad.
Daarnaast is het hem opgevallen dat in een van de stukken in potloodschrift
enkele werkzaamheden zijn opgenomen waarvan het zijns inziens niet noodzake
lijk behoeft te zijn dat de firma Wernink het daarmee eens is. Het zou dan ook
best eens kunnen blijken dat achteraf een aanvullend bedrag benodigd is. Zijn
fraktie stelt dan ook voor,eerst een schriftelijke bevestiging te vragen of
de in het stuk opgenomen notities voor hetzelfde bedrag kunnen worden mee
genomen.
De heer Dirven sluit zich volledig aan bij hetgeen door de heer Roeien is
verwoord. Daarnaast vraagt hij of de onderhoudswerkzaamheden wellicht ver
keerd zijn uitgevoerd,of dat er sprake is van een normaal slijtageproces.
In het eerste geval dient het gemeentebestuur als eigenaresse en verhuur
ster van de banen alle kosten voor zich te nemen zonder een doorberekening
te doen plaatsvinden via de huurprijs. Indien er echter sprake is van een
normaal slijtageproces moet de huurprijs misschien herzien worden en zal
er een onderhoudsfonds moeten komen.
Namens zijn fraktie zegt ook de heer van der Bom zich volledig aan te sluiten
bij de woorden van de heer Roeien. Hij vraagt zich af of hier sprake is van
een "slip of the pen" dan wel of men dit met opzet heeft gedaan teneinde
de zaak anders te laten lijken dan die is. Ook voor zijn fraktie is het
een vraag of het hiermee gemoeid zijnde bedrag van f. 36.000,moet worden
doorberekend, dan wel of het ten laste van de gemeente moet komen.
In zijn beantwoording benadrukt wethouder van Seventer met klem dat er
geen sprake van is als zou de desbetreffende verschrijving bewust zijn
gemaakt. Inderdaad heeft er op 7 november 1979 een onderzoek plaats ge
vonden waarover op 19 november 1979 rapport werd uitgebracht. Het valt
moeilijk te achterhalen wat er precies met dit rapport is gebeurd, maar
het college is eerst op 3 januari 1980 via zijn portefeuillehouder met
de inhoud ervan geconfronteerd. Ook het college heeft toen geconstateerd
dat het rapport een zekere ouderdom bezat.
Bij interruptie merkt de heer Roeien op dat er dan blijkbaar offertes zijn
gevraagd zonder instemming van burgemeester en wethouders. Hij vindt het
een vreemde gang van zaken dat het college pas op 3 januari 1980 geconfron
teerd is geworden met een zaak waarvoor reeds op 26 november 1979 offertes
zijn uitgebracht. Bovendien is hij van mening dat, waar de portefeuille
houder zegt dat ook het college op 3 januari 1980 heeft geconstateerd dat
het rapport reeds in november 1979 was uitgebracht, in het voorstel verwezen
-12-