-9- is geweest dan die welke nu aan de orde is. Het college heeft dit aspect van de zaak welbewust niet in een pre-advies aan de raad voorgelegd. Het college heeft bovendien zeer duidelijk begrepen wat de heer Roeien be doeld heeft. Het is echter in eerste instantie een taak van betrokkene om een ontwerp te laten maken dat past binnen de bestemmingsvoorschrif ten. Indien echter mocht blijken dat het architectonisch een onmogelijke opgave is om binnen de regels van het bestemmingsplan een aanvaardbare woonruimte te creëren, zal het college zoeken naar een oplossing waarbij gedacht wordt in de richting die de heer Roeien heeft aangegeven. Om niet te geraken in de procedure die de heer Jansen heeft geschetst, stelt de heer Roeien voor om de onderhavige problematiek voor te leggen aan de welstandscommissie met de vraag of binnen het kader van het be stemmingsplan al dan niet een aanvaardbare oplossing mogelijk is. De voorzitter antwoordt dat naar zijn mening ook daarvoor de eerste ini tiatieven genomen zullen moeten worden door betrokkene. De heer Jansen zegt tóch te hebben beluisterd datgene waarvoor hij zo juist gewaarschuwd heeft. Wat is er nu tegen - zo vraagt hij zich af - om, de stemming in de gemeenteraad kennende, een oplossing van het pro bleem te zoeken in een samenspraak met betrokkene in plaats van, zoals het gemeentebestuur voornemens is, betrokkene met allerlei voorstellen te laten komen. Namens het college zegt de voorzitter vervolgens toe het initiatief te zullen nemen om de heer Nagelkerke uit te nodigen voor een gesprek waar bij ook aanwezig zullen zijn de deskundigen die daarbij thuis horen. Zonder hoofdelijke stemming wordt aldus besloten. 10) Voorstel tot het voteren van een krediet ten behoeve van het verrichten van een onderzoek naar geluidshinder. Namens zijn fraktie deelt de heer de Hoon mede bijzonder verheugd te zijn met het voorliggende voorstel. Tijdens de algemene beschouwingen op 10 januari 1979, besteedde zijn fraktie uitgebreid aandacht aan dit onderwerp, mede op grond van door leden van de politieke partij Gemeen schapsbelang verrichte metingen langs rijksweg 16. Daaruit kwamen waarden voort variërend van 66 tot 69 decibelequivalentenniveaus overdag. Terwijl uit een door de Tweede Kamer aangenomen wet tegen de geluidshinder maxi mum grenswaarden van 60 decibel overdag en 50 decibel s- nachts zijn aangegeven. Zijn fraktie heeft toen reeds gezegd dat door of vanwege het college voor een goede uitvoering van deze wet de noodzakelijke" geluidsmetingen dienen te worden verricht. Bovendien gaf zijn fraktie reeds aan dat voorzover in de kosten van de maatregelen die met het oog op de geluidshinder van woningen binnen het langs wegen gelegen gebied zijn vastgesteld, de kosten in buitenstedelijk gebied voor een weg be staande uit vier rijstroken, met woningen gelegen binnen 200 meter van die weg, ten laste van het rijk komen. Hun aanbeveling luidde toen, om met spoed opmetingen te doen verrichten opdat het rapport met metingen, en het programma met maatregelen ter beperking van de geluidshinder, op korte termijn aan de betreffende minister ter hand gesteld zou kunnen worden. In zijn antwoord op 18 januari 1979, betoogde de toenmalige voorzitter van deze raad dat de door Gemeenschapsbelang verrichte ge luidsmetingen langs rijksweg 16, van groot belang waren. Hij zegde toe deze gegevens aan de desbetreffende minister ter kennis te brengen en er bij hem op aan te dringen om op zo kort mogelijke termijn de nood zakelijke geluidswerende maatregelen te nemen. Hij merkt tevens op dat de raad er van overtuigd kon zijn dat burgemeester en wethouders in deze een actief beleid zou voeren. Tijdens de algemene beschouwingen van 1980 kwam zijn fraktie terug op dit onderwerp, en werd nogmaals

Raadsnotulen en jaarverslagen

Prinsenbeek - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 142