-12-
De heer Jansen vraagt vervolgens op welke opmerking gedoeld wordt.
De voorzitter: "Dat ik gelachen zou hebben terwijl ik, bij wijze van
spreken, bewogen spreek dat er geen twee of drie jaar vertraging kan
zijn, maar zelfs drie of vier jaar. En dan wordt er duidelijk gezegd dat
ik dat doe met een lach."
De heer Jansen antwoordt dat de termijn waarover de voorzitter heeft ge
sproken, namelijk een periode van drie of vier jaar, duidelijk strijdig
is met hetgeen het college in zijn woningbouwprogramma 1981 tot en met
1983 zelf naar voren brengt. In dit programma wordt namelijk al aange
geven dat er in 1983 in nieuwe bestemmingsplannen 59 woningen zullen
worden gebouwd. In dit verband heeft hij bedoeld te zegqen dat de door de
voorzitter genoemde periode van misschien wel vier jaar, inderdaad om
te lachen is.
Nadat de voorzitter heeft geconstateerd dat de thans gebezigde formulering
niet conform de eerder gemaakte opmerking is, vervolgt hij zijn betoog met
te zeggen dat door het rijk wordt gevraagd een planning van 1981 tot en
met 1983. Volgend jaar zal een planning worden gevraagd 1982 tot en met
1984. Het jaar 1983 is nog vaag en hoe dichter men bij 1983 komt, des te
scherper zullen de cijfers en mogelijkheden naar voren komen. In 1983
komen wij voor het feit te staan dat er nieuwe plannen moeten komen.
Zijn betoog afrondend constateert de voorzitter dat er in tweede termijn
geen nieuwe argumenten pro of contra zijn aangedragen. Het college heeft
er dan ook geen behoefte meer aan om in tweede termijn daar nader op in
te gaan, en handhaaft zijn voorstel. Gelet echter op net feit dat de
C.D.A.-fraktie een verderstrekkend voorstel heeft gedaan, stelt de voor
zitter de vraag of men daarover stemming wenst. Nadat vanuit de vergade
ring een bevestigend antwoerd is gegeven formuleert spreker het voorstel
waarover gestemd zal moeten worden, namelijk: 1) "Schaapskooi" niet als
eerste plan aan snede brengen, 2) absolute preferentie voor sociale
woningbouw, 3) in verband met stagnatie die kan optreden, met omliggende
gemeenten een ruiling aangaan, 4) ten aanzien van de totale planning geen
63?ó doch 80% sociale woningbouw en 5) indien de verhouding 80% tot 20%
financiële consequenties zou geven, het C.D.A. zeer wel bereid is om
hiervoor de desbetreffende reserves aan te spreken.
De heer Dirven vraagt of na dit voorstel eventueel ook het college-voorstel
nog in stemming wordt gebracht. De voorzitter antwoordt hierop ontkennend.
Als het verderstrekkend voorstel is geaccepteerd, komt het voorstel van
B W niet meer aan de orde. Zou het verderstrekkend voorstel niet worden
geaccepteerd, dan betekent dit niet dat vervolgens automatisch het voorstel
van B W wel zou zijn geaccepteerd. De heer Dirver' bestrijdt deze ziens
wijze. Hij verwijst in dit verband naar de in 1973 gehouden raadsvergade
ringen van de gemeente Breda waarbij de eventuele annexatie van de ge
meente Prinsenbeek aan de orde was, en twee voorstellen werden aangenomen
met 17 stemmen voor en 16 stemmen tegen, namelijk het eerste voorstel
luidende om de gehele gemeente Prinsenbeek te annexeren, en het tweede
voorstel om het grondgebied van de 'Haagsche Beemden' am niet over te
nemen
Spreker pleit er dan ook met nadruk voor dat het voorstel van burge
meester en wethouders alsnog in stemming zal worden gebracht.
De voorzitter citeert vervolgens artikel 21, lid 2, van het reglement
van orde, luidende, "zijn over een zaak meerdere voorstellen ingediend,
dan komt het eerst in stemming dat hetwelk de verste strekking heeft.
Door aanneming van het voorstel van verdere strekking vervallen de min
der ver strekkende voorstellen". Zijns inziens is het voorstel van het
C.D.A. hef vprd°r ^trekk°nde en dient dan ook dat voorstel in stemming
Le Wuiüen yebraent.