De heer Dirven bestrijdt de zienswijze van de heer Roeien. Hij vindt
het volkomen duidelijk dat de enige opiossingbiedende mogelijkheid
wordt geschapen door aan een gedeelte van het perceel een strook van
20 meter, te rekenen vanaf het meest westelijke punt van dat perceel,
voor woningbouw te bestemmen.
De heren Lodewijks en van der Bom zeggen beiden het betoog van de heer
Dirven te ondersteunen.
De heer van der Westen zegt dat hem verwonderd heeft de wijze waarop het
uiteindelijke college-voorstel ter tafel is gebracht. Eerst nadat het
college geconfronteerd werd met de wenselijkheid voor een bepaalde zaak
een planwijziging voor te bereiden, moest het er via de commissie ruimte
lijke ordening op geattendeerd worden dat er meerdere zaken dringend aan
passing behoefden. Hij zegt dat het hem bekend is dat één van de belang
hebbenden, die reeds in oktober 1979 in principe medewerking is toege
zegd, desgevraagd herhaaldelijk werd medegedeeld dat het nog wel 2 tot
3 jaar zou kunnen duren alvorens een en ander zijn beslag zou hebben
gekregen. Naar aanleiding daarvan stelt hij het college de vraag hoelang
het denkt dat het zal duren dat bepaalde plannen gerealiseerd kunnen
worden.
Uit hetgeen door de diverse sprekers in tweede termijn naar voren is ge
bracht, concludeert de voorzitter dat thans centraal is komen te staan
de problematiek rond het horecaperceel aan de Meester Bierensweg. De
heer Roeien antwoordend, deelt spreker mede dat burgemeester en wethou
ders niet de zekerheid kunnen geven dat binnen de mogelijkheden van de huidige
bestemmingsvoorschriften een oplossing kan worden gevonden. Die zeker
heid kan niet worden gegeven omdat nog niet is voorgelegd een verbou
wingsplan dat voldoet aan eisen welke daaraan uit een oogpunt van wel
stand kunnen en mogen worden gesteld. Volgens de bestemmingsbepalingen
moet het zonder meer mogelijk zijn dat aan de wensen van betrokkene
tegemoet kan worden gekomen. Conform de toezegging van destijds heeft
het college het initiatief tot een gesprek met betrokkene genomen en
daarna geïntervenieerd tussen de ontwerper en welstandstoezicht. Thans
wacht het college op de resultaten daarvan. Burgemeester en wethouders
voelen er op dit moment weinig voor nu reeds een planwijziging voor dit
perceel voor te bereiden, tenzij natuurlijk de gemeenteraad een anders
luidende beslissing zou nemen. Ten aanzien van de toekomstige bestemming
van de boerderij 1 Peperhoevewaarover de heer Dirven heeft gesproken,
deelt de voorzitter mede dat daarin geen wijziging zal woroen aangebracht.
De vraag van de heer van der Westen naar de tijdsduur welke gemoeid zal
zijn alvorens een en ander zijn beslag zal hebben gekregen, kan door de
voorzitter niet concreet worden beantwoord. Het college zal echter de
stedebouwkundige onmiddellijk opdracht geven bedoelde planwijzigingen
in het vooroverleg te brengen. Zodra dit is geschied en één van de be
trokkenen dient een verzoek om bouwvergunning in, zal daaraan door het
college onmiddellijk medewerking worden verleend via een procedure op
grond van artikel 19 van de wet op de ruimtelijke ordening.
Bij interruptie merkt de heer Roeien op dat reeds met het nemen van een
voorbereidingsbesluit de mogelijkheid is geschapen een artikel 19-proce-
dure op gang te doen zetten.
De voorzitter bestrijdt dit. Nog in 1973 is door gedeputeerde staten aan
de gemeentebesturen medegedeeld dat men een stringenter beleid zal gaan
voeren ten aanzien van artikel 19-procedures welke vooruitlopen op het
in vooroverleg brengen van een bepaald plan. Niettemin zegt spreker toe
dat van de zijde van het college op alle steun mag worden gerekend om
ten gerieve van betrokkenen te handelen.
De heer Hennekam deelt mede dat de fraktie waartoe hij behoort het college
voorstel, aangevuld conform het advies van de commissie ruimtelijke or-
- 9 -