- 22 - voorjaar van 1979 een schrijven ontvangen waarbij zij werden uitgenodigd uiterlijk medio augstus daaropvolgend hun plannen kenbaar te maken teneinde deze althans subsidiabel te doen zijn. Hij vraagt zich af of het schrijven van 6 juni 1979 kan worden gezien als te zijn een aanmelding binnen dat kader, dan wel als een geheel vrijblijvende aanmelding. Spreker uit ver volgens zijn twijfels over de juistheid van de mededeling van het college als zou het onderzoek subsidiabel zijn. Zou dit namelijk wel het geval zijn, dan had naar zijn zeggen het onderzoek vóór augustus 1980 aangemeld moeten zijn en zou er van de zijde van het ministerie een goedkeuring moeten zijn ingekomen om met het onderzoek te starten. Spreker vervolgt zijn betoog met te zeggen dat tijdens de laatste behandeling van dit onder werp met nadruk werd gësteld dat voorkomen moest worden ten overstaan van de bevolking valse verwachtingen te wekken. Zijns inziens is namelijk de indruk gewekt als zouden de in de steden Dordrecht en Rotterdam aangebrachte geluidsbarrières totstand zijn gekomen met behulp ,van het Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne. Dit nu, is onjuist. De desbetreffende wegbeheerders, te weten respectievelijk Rijkswaterstaat en de provincie Zuid-Holland, hebben deze verbeteringen aangebracht. V/el hebben de gemeen ten in die gevallen waarin de geluidsoverlast psychisch onaanvaardbaar werd bevonden, een subsidie toegekend in de verhuiskosten van betrokkenen. Zij die vervolgens deze vrijgekomen woningen opnieuw betrokken, worden beschouwd als geluidsvast1 te zijn en komen derhalve - ook op langere termijn - niet meer voor subsidieverlening in aanmerking. Mede gelet ook op de ruime be langstelling vanaf de publieke tribune zegt hij deze zaken nadrukkelijk aan de orde te hebben willen stellen, juist omdat hij vreest dat datgene wat het college de raad thans voorstelt geen oplossing zal blijken te zijn voor de ondervonden geluidshinder. Terzijde merkt spreker nog op dat een bepaald gedeelte van een bestemmingsplan waaronder met name de omgeving van Peper bos, indertijd tot uitvoering is gebracht ondanks de uitdrukkelijke bezwaren van rijkswaterstaat, en hij vraagt zich af of de rijksoverheid, dit wetende, bereid is thans met de geldbuidel te zwaaien. Hij kan zich namelijk indenken dat zich elders in het land grotere prioriteiten voordoen. Desondanks, zo besluit hij zijn betoog, zal de C.D.A.-fraktie zijn volledige steun geven aan het voorstel van burgemeester en wethouders. De heer Dirven bestrijdt dat gedeelte uit het betoog van de heer Roeien, waar deze heeft gesuggereerd dat rijkswaterstaat zich zou hebben verzet tegen het bouwen van woningen in Peperbos en omgeving, op grond van de mo gelijke geluidsoverlast. Naar zijn zeggen berustte het bezwaar van rijks waterstaat alleen op het feit dat deze een strook grond van 100 meter gere serveerd wilde zien voor een mogelijk toekomstige verbreding van rijksweq 16. Van de grote geluidsoverlast die deze weg thans veroorzaakt was indertijd geen sprake. Bovendien beperkt deze overlast zich niet tot Peperbos en om geving, doch wordt zij, afhankelijk van de windrichting, binnen nagenoeg de gehele gemeente ervaren. Naar zijn zeggen zou dit ook nauwelijks anders kunnen zijn omdat, zoals hem uit diverse persoonlijke onderzoekingen is gebleken, de zogenaamde beste of hoogste geluidswal geen definitieve oplossing biedt voor het verkeerslawaai. Zijns inziens zal er dan ook nog veel onderzoek nodig zijn naar de wijze waarop het verkeerslawaai adequaat kan worden bestreden. Een eventuele uitvoering van het voorstel van burgemeester en wethouders zal er naar zijn mening dan ook uitsluitend toe leiden, dat er te gelegener tijd een rapport ter tafel komt waarin exact wordt omschreven op welke plaats in welke mate geluidshinder wordt ondervonden. Hij vindt dan ook dat de inwoners duidelijk onder ogen gebracht moet worden dat het thans te nemen besluit zich uitsluitend richt tot het doen uitvoeren van een onderzoek, en dat aan de feitelijke lawaaibestrijding niets wordt gedaan omdat mogelijkheden daarvoor niet of nauwelijks voorhanden zijn. Ook ziet spreker tegenstrijdige belangen tussen enerzijds het verhogen van de verkeersveiligheid en anderzijds het bestrijden van geluidshinder.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Prinsenbeek - Notulen van de gemeenteraad | 1980 | | pagina 240