-3-
in de eigen gemeente, moet uitwijken naar een andere gemeente.
Wethouder van Seventer zegt toe graag te willen trachten een regeling
in die zin te bewerkstelligen. In eerste instantie heeft het college
gemeend ten aanzien van het schrijven vanuit de horecawereld een af
wachtende houding te moeten aannemen omdat het gebruik van Eikebos
valt onder de verantwoordelijkheid van de commissie ex. artikel 61
van de gemeentewet. Niettemin zal het college trachten een bemidde
lende rol te spelen.
Namens zijn fraktie zegt de heer Roeien een mededeling te willen
doen ten aanzien van het ingekomen stuk genoemd onder ad cOp de
eerste plaats, zo zegt hij, is het zijn fraktie ter ore gekomen dat
de desbetreffende ondernemer zowel in de zakelijke als in de privé-
sfeer, hinder heeft ondervonden van de discussies zoals die in de
gemeenteraad zijn gevoerd. Hij stelt met nadruk dat zijn fraktie
deze discussies steeds op louter inhoudelijke gronden heeft ge
voerd en daarbij nimmer de bedoeling heeft gehad betrokkene op
enigerlei wijze te benadelen. Spreker vervolgt met te zeggen dat
uit de reacties van zijn fraktie tijdens de voorgaande raadsver
gadering reeds duidelijk had kunnen zijn dat deze zaak hun bijzondere
aandacht genoot. In dit verband citeert hij uit pagina 6 van de notulen
van de vergadering van 30 oktober 1980: "Bij interruptie merkt de
heer Roeien op dat de indruk wordt gewekt dat als gevolg van een
later genomen raadsbesluit de afwijzing tot stand zou zijn gekomen.
Hij zou dan ook graag in kennis worden gesteld van de inhoud van het
schrijven van Gedeputeerde Staten omdat hij zich zeer wel kan in
denken dat deze afwijzing is gestoeld op de niet-economische haal
baarheid van het besluit. De heer Jansen vraagt vervolgens een copie
van dit schrijven".
Hij zegt inderdaad een copie van een schrijven te hebben ontvangen,
maar dan wel van het schrijven van het college gericht aan Gedepu-
teerde Staten. Met belangstelling heeft hij bij de ingekomen stukken
dan ook kennis genomen van de inhoud van het schrijven van Gedeputeerde
Staten, waaruit hem is gebleken dat het besluit van Gedeputeerde Sta
ten in feite in twee delen uiteen-valt. Het eerste deel namelijk dat
betrekking heeft op het nadien genomen raadsbesluit en eindigende met
de zinsnede "als gevolg hiervan is de noodzaak tot verwerving van bo
venomschreven gronden met opstallen komen te vervallen". Gedeputeerde
Staten vervolgen hun schrijven met "hierbij komt nog dat de overeen
gekomen prijs welke is gebaseerd op een bij het aankoopbesluit overge
legd taxatierapport d.d. 8 mei 1980, herzien 3 juni 1980, naar onze
mening aanzienlijk uitgaat boven de waarde van het te verkrijgen on
roerend goed in samenhang met de daarmee verband houdende bijkomende
schadevergoeding. Dit geldt met name voor wat betreft de waardering
van de opstallen, de berekeningen van de investerings- omrij- en stag-
natieschade, en de bedragen voor transport, hypotheekkosten en risico-
stijging van bouwkosten. In de gegeven omstandigheden komt het raads
besluit niet voor goedkeuring in aanmerking op gronden ontleend aan
het financieel belang van de gemeente". Terugdenkende aan de raadsver
gadering van juni jongstleden, constateert hij dat met name zijn
fraktie met erg veel nadruk op deze aspecten heeft gewezen. Zijn
fraktie heeft daarbij getracht te voorkomen dat het onderhavige raads
besluit genomen zou worden op zowel ruimtelijke argumenten als op
argumenten van financiële haalbaarheid. Nadien is de CDA-fraktie
door diverse politieke groeperingen het verwijt gemaakt dat zij de
sociale woningbouw onmogelijk hebben willen maken dan wel hebben
willen afremmen. Niets is echter minder waar. De fraktie waartoe